In de zomer van 1976 las ik ter voorbereiding van mijn kandidaatsexamen geschiedenis het eerste deel van C. Smits trilogie over Nederland en de Eerste Wereldoorlog. Smit schrijft in dat deel op verschillende plaatsen over de rol van Abraham Kuyper in het Nederlandse buitenlandse beleid in de jaren van zijn minister-presidentschap. Daarover ondervraagd door prof. dr. H.W. von der Dunk, constateerde ik dat Smits conclusie dat er geen aanwijzingen zijn voor concrete pogingen van Kuyper om tot een strategische verbintenis tussen Nederland en Duitsland te komen, wel erg eenzijdig gebaseerd was op kennisneming van uitsluitend de door Smit zelf uitgegeven diplomatieke bescheiden. Het onderwerp voor mijn doctoraalscriptie was daarmee gegeven: ik zou het Duitsland-beeld van Abraham Kuyper onderzoeken, zoals dat naar voren kwam in met name De Standaard.
Al snel na het begin van mijn onderzoek moest ik constateren dat mijn vooronderstelling, gebaseerd op literatuurstudie, als zou Kuyper ‘van oudsher Duitsgezind’ zijn geweest op niets was gebaseerd. Integendeel: in De Standaard trof ik in de jaren zeventig een bij uitstek Anglofiele Kuyper aan, die zich uiterst kritisch opstelde tegenover Duitsland en zijn schepper Bismarck. Daarmee verschoof mijn aandacht: hoe kwam Kuyper, van oorsprong Anglofiel, tot zijn in zijn laatste levensjaren niet te ontkennen oriëntatie op Duitsland? Het zoeken naar het antwoord op die vraag bracht mij vrijwel onmiddellijk bij de Zuid-Afrikaanse kwestie, de sleutel tot Kuypers Werdegang, een sleutel ook, zo bleek mij, tot een nadere analyse van Kuypers visie op de internationale verhoudingen van zijn tijd in bredere zin.
Deze dissertatie vormt, na het ‘tussentijds verslag’ dat mijn doctoraalscriptie uit 1981 was, de neerslag van dit onderzoek. In het eerste hoofdstuk wordt, in grote lijnen, de ontwikkeling weergeven van Kuypers houding tegenover Engeland en Duitsland en wordt duidelijk gemaakt welke cruciale rol de Zuid-Afrikaanse kwestie daarin speelde. Nadat in hoofdstuk twee vervolgens een op literatuuronderzoek gebaseerd globaal overzicht is gegeven van het conflict tussen Boeren en Britten, wordt dan in de hoofdstukken drie tot en met zes verslag gedaan van de wijze waarop in Nederland met name door Kuyper op dat conflict werd gereageerd. In hoofdstuk zeven wordt ten slotte getracht om, na het trekken van enkele grote lijnen, aan de hand van de argumenten die Kuyper hanteerde om zijn partijkeuze voor de Boeren te rechtvaardigen, tot een nadere analyse te komen van Kuypers visie op de internationale ontwikkelingen van zijn tijd.

Ik heb jaren met Kuyper en Zuid-Afrika geleefd. Tijdens de doctoraalfase van mijn studie, gedurende een kort dienstverband bij ZWO en daarna in de avonduren, de weekeindes en de vakanties naast een baan die steeds minder ruimte liet voor historische preoccupaties en met een gezin dat van tijd tot tijd ook voor zijn rechten opkwam. Ik heb al die jaren van velen steun en vooral aanmoediging ondervonden. Ik kan ze onmogelijk allen noemen. Voor een drietal maak ik een uitzondering: Gert Onne van de Klashorst, die alles altijd als eerste las en becommentarieerde, George Puchinger, met wie ik vele lange gesprekken voerde en die altijd kritisch bleef, en Hermann von der Dunk, die al die jaren geduldig bleef, erop vertrouwend dat het ooit af zou komen.

Maarssen, december 1991

Chris A.J. van Koppen