School in de polder

Het is een bijzonder moment, de laatste Algemene Personeelsvergadering van dit schooljaar. Voor het eerst ik heb ik geen kinderen meer op deze school. Voor het eerst heb ik hier een van mijn kinderen onder mijn gehoor. Maar bijzonder is deze vergadering toch vooral omdat we vandaag de 50e jaargang in het bestaan van ons St. Michaël College afsluiten.
Ik memoreerde het vorig jaar al: in augustus 1955 werd in de Beemster de Onderwijsstichting St. Michaël opgericht. Op 10 september 1956 ging de school van start. Heel bescheiden. Met drie eerste klassen, 72 leerlingen, 8 docenten en een moderator. Dit alles gehuisvest in een oud schoolgebouw met 3 gewijde lokalen.
Onbewogen is de geschiedenis van de school niet geweest. In 1961, toen de eerste lichting leerlingen op het punt stond eindexamen te doen, kwam het bestuur in aanvaring met schoolleiding en docenten; het leidde tot het vertrek van de eerst rector, Brinkman, en van het grootste deel van het docentenkorps en een ogenblik werd getwijfeld aan het voortbestaan van de school. In 1991 blokkeerde de MR het voornemen van bestuur en schoolleiding om de school op te laten gaan in een brede scholengemeenschap. ‘“Nee” van Michaël betekent oorlog’ kopte toen de Zaanse krant, en ‘St. Michaël College zal wegzinken in de polder’. Ons SMC werd een zware – zo niet onmogelijke – tijd in het vooruitzicht gesteld als kleine school te midden van de grote scholengemeenschappen. De gevolgen zouden wel eens desastreus kunnen zijn.
Maar we zijn er nog steeds. We groeien en bloeien. Boeken aansprekende resultaten. Slagen er steeds weer in ons te profileren, door een zich steeds vernieuwend onderwijskundig aanbod en door ijzersterke spectrascholaire activiteiten.

En inmiddels lijkt ons type school het tij ook mee te hebben.
In kranten en weekbladen is het afgelopen jaar heel veel over onderwijs geschreven. Ik leg jaarlijks knipselmapjes aan. Nooit waren ze zo dik als nu.
En er kwam van alles aan de orde.
Ik wil er twee zaken uitlichten: het ‘nieuwe leren’ en de vrijheid die scholen krijgen om hun onderwijs in te richten.

Onderwijsvernieuwingen

Ik begin met het laatste. U weet hoe ik denk over de grote onderwijsvernieuwingen van de jaren ’90: de basisvorming, de tweede fase, het vmbo. Het was ondoordacht en onzorgvuldig beleid, dat in overwegende mate werd aangestuurd door een onheilige alliantie van ideologie en korte-termijn financiële overwegingen. Die onderwijsvernieuwingen zijn mislukt: de basisvorming is vorig jaar ten grave gedragen, de tweede fase gaat het komend jaar op de schop. En het vmbo zal waarschijnlijk verdampen in de vrijheid die instellingen van een geschrokken overheid krijgen om zelf invulling te geven aan het onderwijs dat ze aanbieden.
In NRC Handelsblad van 14 februari schetsten Maria van der Hoeven en Mark Rutte de contouren van het nieuwe beleid: ‘Maatwerk is het sleutelwoord. De mensen op en rond de basisschool, de middelbare school, de hogeschool, of de universiteit kennen hun leerlingen en studenten het beste. Zij weten als geen ander hoe ze die jongeren op een prikkelende manier kunnen onderwijzen. Met vrijheid in hun werk kunnen zij maatwerk bieden.’
Het zijn mooie woorden, maar de vraag is wat ze in de praktijk betekenen. Ik stel vast dat ze (toen nog) staatssecretaris Rutte er niet van hebben weerhouden een nieuwe wet voor het hoger onderwijs door de Tweede Kamer te loodsen waar studenten en onderwijsinstellingen zich heftig tegen verzetten en waarvan een kind kan voorspellen dat hij de kwaliteit van het onderwijs onder druk zal zetten en zal leiden tot een sterke groei van de overheadkosten.
Ik vraag me bovendien af waar straks die nieuwe vrijheid zijn grenzen zal vinden.
Ik voorzie allerhande praktische problemen. Nu al hoor ik van fricties wanneer ouders verhuizen en hun kinderen mee willen nemen. En die fricties lijken de komende jaren alleen maar groter te worden. Hoe waarborgen we dat iemand na drie jaar havo of vwo in Maastricht of Vlissingen zijn of haar opleiding probleemloos kan voortzetten in Apeldoorn of Zaandam?
Problemen lijken er ook te ontstaan bij de ontwikkeling van nieuwe onderwijsmethodes. Het afgelopen jaar heb ik veel educatieve uitgevers gesproken en daar bestaan grote aarzelingen om te investeren. Niet alleen omdat de investeringen die zijn gedaan bij de introductie van de basisvorming en de tweede fase voor een deel verloren lijken te zijn, maar vooral en veel meer omdat de nieuwe onderwijsvrijheid lijkt te leiden tot een versplintering van het onderwijsaanbod en daarmee tot een versplintering van de markt voor methodes.
De vraag is hoever die versplintering zal gaan. In Trouw van 10 juli namen twee docenten het Centraal Eindexamen onder vuur. ‘Als er minder nadruk wordt gelegd op het eindexamen, doet dat een fundamenteel appèl op de professionaliteit en creativiteit van docenten. Terugdringing van de plaats van het centraal examen is een stap waar moed voor nodig is. Maar de beloning kan groot zijn: meer elan, meer inspiratie in het onderwijs.’ De werkelijkheid is – we weten het allemaal – weerbarstiger. Recent onderzoek van de onderwijssocioloog Jaap Dronkers heeft laten zien dat het probleem dat we op ons SMC kennen – schoolexamencijfers die voor sommige vakken lager zijn dan de cijfers voor het centraal eindexamen – redelijk uniek is. De meeste scholen zijn geneigd hun schoolexamens zo in te richten – door ze soepeler te beoordelen of lichter te maken – dat ze hogere cijfers opleveren dan de centrale eindexamens. En neem het die scholen eens kwalijk, in een markt waarin iedere school vecht om de laatste leerling en de inspectie scholen afrekent op hun output en zich in de kwalitatieve discussie vrijwel beperkt tot af en toe een vermanend woord.
En dan ga ik nog voorbij aan de onvermijdelijke consequentie die universiteiten en hogescholen zullen verbinden aan het verdwijnen van het centraal eindexamen: de invoering van een toelatingstoets.
En ik vraag me ten slotte af wie straks gaat bepalen hoe het maatwerk er uit gaat zien. ‘Scholen en docenten bepalen welke aanpak voor hun leerlingen tot de beste resultaten leidt,’ schreven Van der Hoeven en Rutte in NRC Handelsblad. Gezien de wijze waarop ons onderwijs inmiddels in overwegende mate is georganiseerd, waarbij veel schoolbesturen zich hebben ontwikkeld tot kleine ministeries valt te vrezen dat de vrijheid en zelfstandigheid blijven hangen op het niveau van bestuurders. En de vraag is of de vrijheid bij hen in goede handen is.

Het ‘nieuwe leren’

Dat brengt me bij het ‘nieuwe leren’. Vorig jaar, op 8 september begon Martin Sommer in zijn Volkskrant-rubriek ‘Gemengde berichten’ de serie ‘Onder onderwijzers’. Sommer schetste in die serie de sluipende zegetocht van het ‘nieuwe leren’, door hem in navolging van rekendidacticus Adri Treffers gekarakteriseerd als ‘de ideologie van de vier magische c’s’: ‘competentie – dus werkstukken maken; coach – de leraar staat niet boven maar naast de leerling; computer – daar komen die werkstukken uit; en context – leren moet zich in een leuke, concrete omgeving afspelen.’ Sommer spelde één pijnlijke vraag levensgroot uit: hoe is het in godsnaam mogelijk dat terwijl ouders en leraren zich massief verzetten een revolutionaire vernieuwing als het ‘nieuwe leren’, gebaseerd op een schimmige theorie over ‘hart-brein-leren’, waarvan de heilzame werking nooit is aangetoond, slinks door managers werd ingevoerd zonder dat er ook maar één keer in de Tweede Kamer over gediscussieerd of gestemd is. Voor ingewijden was het niet onbekend wat hij onthulde. Hoogleraren als de Groningse onderwijskundige Van der Werf en de eerdergenoemde Adri Treffers hadden al gewaarschuwd voor een aanpak waarbij het ‘leren leren’ de inhoud overschaduwt, met als resultaat een forse niveauverlaging. Want als nieuwe informatie niet in een bedje van kennis valt, dan is het adagium ‘je kunt alles opzoeken’ zinloos. Greetje van der Werf zei op 21 oktober in de Volkskrant: ‘Het is geen goed idee dat kinderen in de hoogste klassen van havo en vwo zelfstandig moeten leren werken. Ze zijn niet in staat hun eigen leerdoelen te stellen en leerprocessen in te richten. Uit leerpsychologisch onderzoek blijkt dat het overdragen van kennis effectiever is. Leerlingen geven daaraan trouwens ook de voorkeur.’ Het was dan ook geen verrassing dat minister Van der Hoeven eind oktober moest toegeven dat het zelfstandig leren in de Tweede Fase niet de beoogde verbetering had gebracht. De aansluiting op het hoger onderwijs, het belangrijkste argument vóór, was zelfs verslechterd. ‘Studiehuis mislukt’ constateerde NRC Handelsblad. En in de Volkskrant vroeg politiek commentator Hans Wansink om een parlementaire enquête ‘naar de wijze waarop een gesloten “educatief-politiek complex” van bureaucraten en specialisten […] er met het Nederlandse onderwijs vandoor is gegaan.’
Sommer ontkende niet dat het ‘nieuwe leren’ een antwoord is op serieuze problemen – het lerarentekort en de ‘motivatiecrisis’ van de leerlingen. ‘Het antwoord van het nieuwe leren is maar liefst een dubbele emancipatie – van de leerling die evenveel kennis in zich draagt als zijn leraar; én van de onbevoegde leraar – een “coach” hoeft immers geen vakleerkracht te zijn.’ Maar het ‘nieuwe leren’ is ook goedkoper: ‘Vanwege de gecomputeriseerde zelfwerkzaamheid zijn er veel minder contacturen nodig dan bij de ouderwetse klassikale lesvorm, en die onbevoegde docent hoeft ook niet in schaal tien.’ En hij wijst op ‘belangen’: ‘Tegenwoordig studeren er veel en veel meer onderwijskundigen en pedagogen af dan vakleerkrachten. Al die mensen moeten een baan hebben […].’ In navolging van Ria Bronneman van het Sociaal Cultureel Planbureau heeft hij het over ‘een klimop van pedagogisch-didactische instellingen die zich sinds jaar en dag rondom het onderwijs slingert. Deze sector heeft belang bij veranderingen om de veranderingen.’ En ten slotte wijst hij op de rol van de geprofessionaliseerde schoolbestuurder. ‘Het hoogste goed van minister Van der Hoeven is autonomie voor de scholen […] Schoolbesturen mogen tegenwoordig zelf uitmaken hoe ze hun geld opmaken – dat laten ze zich geen twee keer zeggen […].’ Deze school wordt bestuurd door vrijwilligers. U hebt geen idee hoe zeldzaam dat is.
Is Sommer oneerlijk? Demagogisch? Ik twijfel niet aan de goede wil en de oprechte bedoelingen van onderwijsvernieuwers en de beroepsbestuurders. Maar ik vraag me wel af of ze voldoende kritisch naar hun eigen handelen kijken. En ik constateer dat Sommers artikelenreeks massale bijval en nauwelijks tot geen inhoudelijke tegenspraak uitlokte.

Aan de Zaan

Op ons SMC zijn we geen tegenstanders van onderwijsvernieuwing. Verre van dat. We zullen, als we straks de Tweede Fase opnieuw vormgeven, de verworvenheden van het Studiehuis koesteren: de doorbreking van de systeemscheiding, de sterke oriëntering op het hele profielgebied, het profielwerkstuk. Maar we proberen wel kritisch te blijven kijken naar de resultaten van wat we doen. Dat zijn we verplicht aan onze leerlingen en aan de maatschappij waarop we die leerlingen voorbereiden.
Ik eindig met een citaat uit het boek dat straks verschijnt ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de school. Ellen Brans, journaliste bij NOVA, besluit haar inleiding als volgt: ‘Het [Sint Michaël College] was een school waar niet alleen aandacht was voor de Duitse grammatica of voor wiskunde-formules, maar ook voor wat de wereld verder te bieden heeft. Ik leerde er dat ik niet alles klakkeloos moest aannemen, maar dat ik vragen moest stellen bij wat ik kreeg voorgeschoteld. Hier is de kiem gelegd voor mijn keuze voor de journalistiek. Ik heb er een kritische houding en een nieuwsgierige blik ontwikkeld.’
Missie volbracht, zou ik zeggen.

Ik wens u een buitengewoon plezierige, ontspannen en zonnige vakantie toe.

Toespraak, gehouden op 14 juli 2006, voor de Algemene Personeelsvergadering op het St. Michaël College in Zaandam, bij gelegenheid van het einde van het schooljaar 2005-2006.

Artikel delen? Graag!

Vijftig jaarVijftig jaar
Bruisend van levenBruisend van leven