Kansen

We hebben, eindelijk, een nieuw kabinet. Het tekent, het moet gezegd, voor een ambitieus programma dat lijkt te breken met het neoliberale discours dat, met zijn nadruk op een terugtredende overheid, eigen verantwoordelijkheid, privatisering, schaalvergroting, flexibilisering van de arbeidsmarkt, liberalisering van de kapitaalmarkt en globalisering, sinds het eind van de jaren zeventig van de vorige eeuw de politieke toon zette. Al meer dan twintig jaar worden Nobelprijzen uitgereikt aan wetenschappers die laten zien dat de veronderstellingen waarop dit neoliberalisme steunt niet houdbaar zijn: individuen laten zich niet door louter rationele overwegingen leiden, marktwerking resulteert niet vanzelf in efficiëntie maar soms zelfs in monopolievorming, belastingmaatregelen die bedrijven en hoge inkomens begunstigen resulteren niet in investeringen en consumptieve uitgaven waarvan de economie als geheel en dus ook de lagere inkomens profiteren. De financiële crisis van 2008-2011 en de coronacrisis sinds 2020 maken bovendien duidelijk dat de overheid in het economisch bestel een essentiële regierol moet en kan spelen om maatschappelijke problemen het hoofd te bieden.
En nu neemt de politiek zelfs afscheid van het dogma dat de beste staatsschuld geen staatsschuld is. In het coalitieakkoord dat VVD, D66, CDA en CU in december 2021 presenteerden, wordt niet langer gestreefd naar een begrotingsevenwicht. Door aan te sturen op een tekort van 1,75% ontstaat jaarlijks € 13 miljard extra bestedingsruimte. Daarnaast worden ‘fondsen’ gecreëerd die over vele tientallen miljarden euro’s kunnen beschikken om met eenmalige ‘investeringen’ de problemen rond klimaat, stikstof en onderwijs op te lossen.
In zijn doorrekening waarschuwt het Centraal Planbureau dat het kabinet op deze manier de lasten doorschuift naar een volgende generatie en het weerstandsvermogen van onze economie aantast.[1]CPB, Analyse Coalitieakkoord 2022-2025, januari 2022. .Zie ook het opiniestuk van vijf hoogleraren economie in NRC Handelsblad van 10 januari 2022. Die waarschuwing verdient het om serieus genomen te worden. Tegelijkertijd moeten we ons realiseren dat de investeringen die het kabinet wil doen mee tot doel hebben het verdienvermogen van onze economie te versterken en dat het Centraal Planbureau vanouds moeite heeft met dit type investeringen en ze in haar rekenmodellen daarom te vaak als kosten zonder baten meeneemt.
Voor mij is veel meer de vraag hoe fundamenteel de heroriëntatie is die zich nu aftekent. Het coalitieakkoord wekt de indruk dat er alleen geld nodig is om het hoofd te bieden aan alle maatschappelijke problemen. En geld is er genoeg. Het is een ‘ongekende weelde’ die mogelijk wordt gemaakt door de nu extreem lage rente. Maar niet ten onrechte stelt Coen Teulings, zelf pleitbezorger voor een ondernemende overheid, vast dat een dergelijke weelde vraagt om een visie op Nederland: wat voor een land, wat voor een samenleving willen we zijn?[2]Coen Teulings in NRC van 20 december 2021. En zo’n visie vinden we in het coalitieakkoord niet. Vooralsnog lijkt er geen sprake van politieke overeenstemming over de economische structuurveranderingen die noodzakelijk zijn om de maatschappelijke tegenstellingen werkelijk te overbruggen. Er worden geen nieuwe vermogensheffingen geïntroduceerd. De bestaande vermogenssubsidie op koophuizen blijft intact. Het minimumloon wordt niet meer dan marginaal verhoogd. De belasting op arbeid, in Nederland relatief hoog, wordt slechts in beperkte mate verlaagd. De lasten voor het bedrijfsleven worden nauwelijks verhoogd. In het coalitieakkoord wordt beloofd dat uitvoeringsorganisaties beter gaan werken, maar op de lange termijn komt er voor hen geen geld bij – op de jeugdzorg wordt zelfs bezuinigd. Daarmee bestendigt het kabinet een economische en financiële ordening die de ongelijkheid vergroot, want de rijken, met een vermogen en een koophuis, meer laat profiteren van welvaartsgroei dan de mensen die moeten rondkomen van hun arbeidsloon.[3]Hugo van Haastert in de Volkskrant, 5 januari 2022. Twee beleidsterreinen, onderwijs en cultuur, de beleidsterreinen die mij het naast aan het hart liggen, bekijk ik nader.

Onderwijs

Het onderwijs heeft met een aantal ernstige, structurele problemen te kampen. Je mag het gerust een ‘clusterfuck’ noemen.
Allereerst is daar de al decennia teruglopende kwaliteit van ons onderwijs. Een kwart van de jongeren verlaat inmiddels onze scholen zonder voldoende te kunnen lezen, zonder voldoende te kunnen schrijven en zonder voldoende te kunnen rekenen. Dat kwaliteitsverlies heeft meerdere oorzaken. Vooral maar niet alleen in de grote steden is het aantal kinderen dat de schoolloopbaan met een taalachterstand begint de afgelopen decennia sterk gegroeid. Daar komt ‘Samen naar school’ bij: veel kinderen die voorheen naar het speciaal onderwijs gingen, zijn nu aangewezen op het reguliere onderwijs. Alles bij elkaar vraagt het veel meer van de mensen voor de klas. Het pleit voor klassenverkleining, maar daar zijn de schoolgebouwen niet geschikt voor en daarvoor ontbreekt het personeel. Bovendien: ook bij dat personeel hebben we, zeker in het basisonderwijs, te kampen met een kwaliteitsprobleem. Toen ik in de jaren zestig van de vorige eeuw de lagere school bezocht had ik juffen en meesters voor de klas die zelf naar de hbs of het gymnasium waren geweest. Maar het is lang geleden dat kweekscholen een vanzelfsprekende vervolgopleiding waren voor mensen met een hbs- of gymnasium-diploma. En de pabo’s hebben, om hun instroom op peil te houden, in de loop van de jaren te veel concessies aan hun toelatingscriteria gedaan. Met als gevolg dat er te veel docenten voor de klas staan die zelf onvoldoende kunnen rekenen, niet in staat zijn ouders een briefje in foutloos Nederlands te sturen, niet thuis zijn in de voor de leeftijdscategorieën die ze bedienen relevante jeugdliteratuur.
Dan is er, in het basisonderwijs, in het voortgezet onderwijs én in het middelbaar beroepsonderwijs sprake van een steeds knellender lerarentekort. Voor een deel is dat het probleem waar iedere sector mee kampt en voorlopig zal blijven kampen: er verlaten meer mensen de arbeidsmarkt dan er nieuw toetreden. Maar daar komt in het onderwijs wel het een en ander bij.
In het middelbaar beroepsonderwijs gaat het vooral om tekorten aan docenten in praktijkvakken – zij kunnen in het beroep waarvoor zij opgeleid zijn, als timmerman, automonteur, metselaar, vaak meer, soms veel meer verdienen dan als leraar.
In het voortgezet onderwijs gaat het om tekorten in specifieke vakken: om docenten wiskunde wordt al heel lang gevochten, maar inmiddels zijn ook docenten Frans, Duits en klassieke talen met een lampje te zoeken. De belangrijkste oorzaak: het aantal studenten dat Frans, Duits of klassieke talen gaat studeren is heel klein geworden en de lerarenopleidingen zijn impopulair. Wie in ons land een eerstegraads lesbevoegdheid wil halen, moet dat doen bij een universitaire lerarenopleiding na afronding van de oorspronkelijke academische studie. Heel uitnodigend is dat niet: opnieuw in de schoolbanken, terwijl je je met je master-titel ook meteen op de arbeidsmarkt kunt melden. Daar komt bij: studenten aan de lerarenopleidingen ervaren de afstand tot de praktijk als groot en haken onderweg in te grote aantallen af. Het leraarschap op middelbare scholen is dan ook geen vanzelfsprekende beroepskeuze meer voor academici.
In het basisonderwijs zijn de tekorten het grootst. Dat heeft zonder enige twijfel met de salariëring te maken. Van wat een docent in het basisonderwijs verdient kan vandaag de dag geen huis meer worden gekocht. Maar zeker zo groot is het probleem van de werkdruk. De oorzaken? De in de loop van de jaren steeds problematischer geworden samenstelling van de leerlingenpopulatie zonder dat die gepaard ging met vermindering van de groepsgrootte, de steeds assertievere houding van ouders, de steeds groter wordende administratieve belasting van docenten terwijl tegelijkertijd ondersteunend personeel is wegbezuinigd. Bij dat laatste speelt de organisatie van ons onderwijs een belangrijke rol. Scholen in alle vormen van onderwijs hebben de afgelopen decennia hun onafhankelijkheid opgegeven. Ze zijn onderdeel geworden van anonieme conglomeraten, geleid door professionele managers met stafafdelingen financiën, communicatie, huisvesting, hrm enz., op verre afstand van de scholen die zij besturen. Die managers verdienen in de regel een veelvoud van wat ze de docenten op hun scholen betalen. En om zicht te houden wat er op die scholen gebeurt vragen ze hun docenten om steeds gedetailleerdere verantwoording.
Werkdruk is ook een groot probleem in het hoger onderwijs. De oorzaak ligt ook daar, net als in het basis- en voortgezet onderwijs, in de schaal, maar daarnaast speelt de sterk toegenomen instroom studenten een rol, die niet gepaard ging met een evenredige groei van de bekostiging. Belangrijkste factor daarbij is de sterke groei van het aantal buitenlandse studenten.
Ten slotte: het onderwijs, de afgelopen eeuw een motor voor sociale emancipatie, is geworden tot een factor die de maatschappelijke ongelijkheid bestendigt. De Onderwijsinspectie signaleerde al in 2016: kinderen van hoogopgeleide ouders krijgen hogere schooladviezen, gaan naar betere scholen en halen uiteindelijk een hoger diploma dan even intelligente kinderen van laagopgeleiden.[4]Inspectie van het Onderwijs, De Staat van het Onderwijs. Onderwijsverslag 2014/2015, Utrecht 2016. En opnieuw in 2018: ‘Scholen geven aan dat zij een schooladvies niet alleen op toetsen en capaciteitstesten baseren […]. Ook geven leraren aan het moeilijk te vinden om bij niet-eenduidige toetsresultaten een passend basisschooladvies te bepalen. Beide redenen verklaren mogelijk waarom leerlingen met laagopgeleide ouders vaker adviezen voor een lager dan voor een hoger onderwijsniveau krijgen, dan op grond van hun eindtoetsing mag worden verwacht.’ Bovendien: ‘Ongeveer de helft van de basisscholen geeft aan regelmatig druk te ervaren van ouders om een schooladvies voor een hoger niveau te geven […] De invloed of druk die ouders uitoefenen is extra aan de orde wanneer sprake is van heroverweging van het advies. Volgens scholen neemt de druk van met name hoogopgeleide ouders dan toe.’[5]Inspectie van het Onderwijs, De Staat van het Onderwijs 2016/2017. Hoofdlijnen, Utrecht 2018. Mijn jongste zus en mijn broer waren ‘laatbloeiers’: ze begonnen op de mavo, gingen vervolgens naar de havo en behaalden uiteindelijk allebei hun vwo-diploma. In Dennis Wiersma hebben we nu zo’n klassieke stapelaar als minister voor het basis- en voortgezet onderwijs: hij deed mavo, havo, haalde zijn propedeuse op de lerarenopleiding en studeerde vervolgens sociologie. Maar dat soort schoolloopbanen zijn tegenwoordig zeldzaam: niet uitgesloten, maar door het slecht op elkaar aansluiten van curricula knap ingewikkeld. In de praktijk leidt het ertoe dat al aan het eind van de basisschool de bokken van de schapen worden gescheiden. Wie dan aan de ‘verkeerde’ kant van de streep terecht komt en naar het vmbo gaat heeft in onze maatschappij, die intellectuele vaardigheden veel hoger waardeert dan praktische vaardigheden, een heel ander toekomstperspectief dan wie naar de havo of het vwo mag. Onderzoekers van het Sociaal en Cultureel Planbureau concluderen dat scholen met hun nadruk op het halen van een diploma hun sociale opdracht verzaken. ‘Het voortgezet onderwijs is weliswaar niet de bron van deze sociale scheiding en ongelijkheid, […] maar de wijze waarop het voortgezet onderwijs is georganiseerd en ingedeeld, versterkt die ongelijkheid wel.’[6]Ria Vogels, Monique Turkenburg en Lex Herweijer, Samen of gescheiden naar school. De betekenis van sociale scheiding en ontmoeting in het voortgezet onderwijs (Sociaal en Cultureel Planbureau, Den … Lees meer En de reeks van schoolsluitingen in het kader van de pogingen de coronacrisis te beteugelen heeft niet alleen voor leerachterstanden gezorgd, maar ook de ongelijke kansen die het onderwijs vandaag de dag biedt nog eens sterk vergroot. Waarna het tragisch is om te moeten constateren dat de wijze waarop het ministerie de € 8,5 miljard van het Nationaal Programma Onderwijs, bedoeld om de gevolgen van de coronacrisis op te vangen, inzette veel problemen eerder groter dan kleiner maakte.
Het zijn met elkaar samenhangende problemen. Het is een illusie te denken dat die binnen één kabinetsperiode kunnen worden opgelost. Tegelijk, wie kijkt naar het coalitieakkoord en naar de ‘budgettaire bijlage’ zal niet direct overtuigd zijn dat het nieuwe kabinet grote stappen naar een oplossing zet. Er is veel te zeggen voor de aangekondigde verhoging van de salarissen in het basisonderwijs, maar wanneer die niet gepaard gaat met gelijktijdige maatregelen om de werkdruk te verlagen, zou die verhoging zomaar kunnen leiden tot een vergroting van het lerarentekort – omdat docenten de salarisverhoging dan opvatten als een uitnodiging om korter te gaan werken. En serieuze maatregelen om de werkdruk te verlagen worden, vooralsnog, niet aangekondigd. Ik zou graag zien dat op korte termijn de bovenschoolse organisaties worden ontmanteld. Niet om de regie over de scholen weer volledig bij het ministerie te leggen, zoals Aleid Truijens bepleit.[7]De Volkskrant 13 december 2021. Dat leidt stellig niet tot een vermindering van het micromangement – alleen al vanwege de telkens weer onbedwingbaar blijkende neiging van de politiek om een bestuurlijke reactie te vragen op ieder incident zal de regeldruk eerder toe- dan afnemen. Maar wel om van individuele scholen zelfsturende teams te maken die, onder toezicht van gemeente en stakeholders uit de lokale gemeenschap, verantwoordelijk worden voor eigen keuzes over inrichting en organisatie van hun onderwijs. Het succes van Buurtzorg, de thuiszorgorganisatie die met kleine teams, bestaande uit (wijk)verpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden, zorg levert aan huis, laat zien wat er dan kan. Per 1 maart wordt alle verpleegkundigen en verzorgden die daar werken in een hogere schaal geplaatst. Zonder dat daar, van overheid of verzekeraars, extra middelen voor nodig zijn.

Cultuur

Het belangrijkste probleem voor de culturele sector is het gebrek aan draagvlak zoals dat zichtbaar werd in het extreme dedain waarmee Halbe Zijlstra sprak over de sector waarvoor hij als staatssecretaris in het eerste kabinet-Rutte politiek verantwoordelijk was en dat later terugkeerde in uitlatingen van VVD-fractievoorzitter Klaas Dijkhoff, die meende dat culturele prestaties konden worden beloond met een kratje bier, van minister van Economische Zaken Eric Wiebes, voor wie cultuur niet meer dan een hobby was, van minister van Volksgezondheid Hugo de Jonge, die suggereerde dat we het wel even zonder cultuur konden stellen. In het coalitieakkoord worden warme woorden over cultuur gesproken: ‘Cultuur is van wezenlijk belang voor onze samenleving en een investering in onze maatschappij: de verbindende, inspirerende en prikkelende kracht van kunst en cultuur brengt mensen bij elkaar […], daagt uit en biedt nieuwe perspectieven.’ Aangekondigd wordt dat de creatieve industrie betrokken zal gaan worden bij de aanpak van de grote maatschappelijke opgaven.[8]VVD, D66, CDA en Christenunie, Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst. Coalitieakkoord 2021-2025 (15 december 2021), blz. 32. Het is de vraag hoe het zich in de praktijk gaan vertalen. De eerste beleidsdaden stellen wat dat betreft niet echt gerust. Weliswaar slaagde de nieuwe staatssecretaris Uslu Gunay erin bij de eerste versoepelingen na de Kerst-lockdown heropening van de amateursector af te dwingen tegelijk met de heropening van de sportscholen, maar op de vraag waarom niet tegelijk met de winkels ook de theaters, bioscopen en musea konden worden geopend kwamen Mark Rutte en Ernst Kuipers niet verder dan ‘niet alles kan tegelijk’. Los van de vraag of dat waar is: ook als niet alles tegelijk kan, blijft het interessant om te horen waarom we wel met z’n allen naar Ikea mogen en niet naar het Rijksmuseum en waarom die keuze niet precies andersom uitvalt.
De coronacrisis heeft de cultuursector zwaar beschadigd. Met de ‘intelligente lockdown’ kwam het openbare culturele leven in maart 2020 nagenoeg tot stilstand. Centra voor de kunsten, musea, poppodia, theaters, filmhuizen en bioscopen werden gesloten. Gezelschappen moesten hun tournees afbreken. Internationale optredens waren van de baan. Festivals werden afgelast. Een groot deel van de werknemers in de culturele sector had van de ene op de andere dag geen werk meer. En voor de vele zelfstandigen in de creatieve sector viel het inkomen geheel of gedeeltelijk weg. Gesubsidieerde instellingen konden gebruikmaken van gerichte overheidsmaatregelen, maar wie, met dank aan het ook in het coalitieakkoord hoog geprezen ‘cultureel ondernemerschap, minder of zelfs niet afhankelijk is van subsidies, had (en heeft) moeite het hoofd boven water te houden. De generieke maatregelen ter ondersteuning van het bedrijfsleven bleken voor zzp’ers in het culturele domein niet of maar zeer gedeeltelijk toegankelijk. Waarmee de arbeidsmarktproblematiek in de culturele sector door de overheid in niet geringe mate is vergroot.
Inmiddels is de culturele sector al twee jaar vrijwel ‘op slot’. En wie luistert naar de deskundigen bij de WHO zal er niet direct van overtuigd zijn dat de versoepelingen die er nu aankomen het begin zijn van een werkelijke terugkeer naar ‘normaal’. Bovendien, als de tot nu toe steeds tijdelijke versoepelingen iets hebben geleerd is dat het herstel moeizaam zal zijn en tijd zal vragen, al was het maar omdat het publiek slechts schoorvoetend terug zal komen en veel podia ook daarom voorzichtig zullen zijn met avontuurlijk programmeren. Het zet een rem op vernieuwing en belemmert de doorstroom van jonge talenten. Het maakt het voor zelfstandige producenten, volledig afhankelijk van kaartverkoop, moeilijk om terug te keren naar een normale, zakelijk verantwoorde exploitatie.
De situatie vraagt om een doordacht herstelplan. Met in dat plan aandacht voor de rollen van de verschillende overheden. En wat mij betreft komt dan opnieuw de vraag aan de orde of de huidige cultuurplanperiode, inmiddels alweer bijna op de helft, maar ernstig verstoord door de coronacrisis, niet toch met twee jaar verlengd moet worden. Want er is tijd nodig om de sector tot rust te laten komen en er is tijd nodig voor bezinning op de uitgangspunten, na corona, van het cultuurbeleid en op de rolverdeling daarbij tussen rijk, provincie en gemeente. Met in dat plan ook specifieke aandacht voor cultuureducatie. Omdat cultuureducatie de basis is voor publieksvorming. Maar ook omdat in onderwijs en onderzoek nieuwsgierigheid, verbazing en verbeelding leidend moeten zijn. Verbeelding nodigt uit tot een brede oriëntatie op de wereld, waarin niet alleen ruimte is voor de vragen naar ‘hoe’, maar ook voor vragen naar ‘wat’ en ‘waarom’. In Een smalle kijk op onderwijskwaliteit kritiseerde de Onderwijsraad al in 2013 de eenzijdige aandacht voor meetbare doelen, in het bijzonder het verhogen van taal- en rekenprestaties. Ze constateert dat de samenleving ook behoefte heeft aan creativiteit, probleemoplossend vermogen, samenwerking, culturele en morele sensitiviteit, zorgzaamheid en vakmanschap. Ze vraagt meer aandacht voor het brede vakkenaanbod (geschiedenis, economie, filosofie, cultuureducatie), voor burgerschapsvorming en voor vakoverstijgende ‘advanced skills’ (problemen oplossen, samenwerken, communiceren, ict-geletterdheid).[9]Onderwijsraad, Een smalle kijk op onderwijskwaliteit, Den Haag 2013. De vorige minister van onderwijs, Ingrid van Engelshoven, citeerde in haar ‘cultuurvisie’, Cultuur in een open samenleving, instemmend SCP-directeur Kim Putters: ‘Cultuur is “niet het sluitstuk op de basisschool, maar misschien wel de kern voor de ontwikkeling van jonge mensen.”’ Kunst en cultuur moeten dan ook zijn ingebed in het onderwijs in de volle breedte en moeten deel uitmaken van onze ‘éducation permanente,’[10]Ingrid van Engelshoven, Cultuur in een open samenleving (Den Haag 2018), blz. 8. Kunst en cultuur vormen de kern van onze ‘canon’, de kennis die we overdragen. Cultuuronderwijs legt de basis voor onze zoektocht naar gemeenschappelijkheid. Maar cultuuronderwijs in de vorm van passieve en actieve participatie is ook een paspoort naar de ontdekking van nieuwe werelden en is zo de basis voor versterking van het maatschappelijk draagvlak voor cultuur.

‘Een drol’?

Frank Kalshoven bestempelde in de Volkskrant het coalitieakkoord als ‘een drol’, ‘een wonderlijk mengsel van detailgeneuzel, geldsmijterij, hervormingsangst, wegkijken en beleidsmatig onvermogen.’[11]De Volkskrant 18, 24 en 31 december 2021, 8 januari 2022. Ik leg, voor het moment, liever het accent op de kansen. Het coalitieakkoord laat bewindslieden veel beleidsvrijheid. Er is de afgelopen maanden druk gepraat over een ‘nieuwe bestuurscultuur’, waarin ruimte zou moeten zijn voor een veel inhoudelijker gedachtewisseling tussen kabinet en de Kamer en waarbij het kabinetsstandpunt niet op voorhand in beton gegoten zou zijn. Alleen al de getalsverhoudingen in het parlement, waarbij het nieuwe kabinet niet kan beschikken over een meerderheid in de Eerste Kamer vormen een permanente uitnodiging om aan die nieuwe bestuurscultuur vorm en inhoud te geven.
De grootste uitdaging zoals ik die zie: om veel van de geagendeerde problemen aan te kunnen pakken zullen de daarvoor aangestelde ministers bevoegdheden die de afgelopen decennia zijn gedecentraliseerd naar lagere overheden of, nog erger, aan de markt zijn gelaten terug moeten halen. Daar is wetgeving voor nodig. Voor je dan aan oplossingen toekomt ben je alweer gauw een kabinetsperiode verder. Wat daarbij, vrees ik, niet helpt is dat veel van die probleem-ministers minister voor en niet minister van zijn, minister dus zonder eigen apparaat en zonder eigen budget. Het grotere aantal ministers kan dan zomaar een probleem blijken te worden. Maar we gaan het zien. Persoonlijkheid, eigen visie kan helpen. En dan zouden we het met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen wel eens getroffen kunnen hebben.

Referenties

Referenties
1 CPB, Analyse Coalitieakkoord 2022-2025, januari 2022. .Zie ook het opiniestuk van vijf hoogleraren economie in NRC Handelsblad van 10 januari 2022.
2 Coen Teulings in NRC van 20 december 2021.
3 Hugo van Haastert in de Volkskrant, 5 januari 2022.
4 Inspectie van het Onderwijs, De Staat van het Onderwijs. Onderwijsverslag 2014/2015, Utrecht 2016.
5 Inspectie van het Onderwijs, De Staat van het Onderwijs 2016/2017. Hoofdlijnen, Utrecht 2018.
6 Ria Vogels, Monique Turkenburg en Lex Herweijer, Samen of gescheiden naar school. De betekenis van sociale scheiding en ontmoeting in het voortgezet onderwijs (Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag 2021) blz. 15, 138.
7 De Volkskrant 13 december 2021.
8 VVD, D66, CDA en Christenunie, Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst. Coalitieakkoord 2021-2025 (15 december 2021), blz. 32.
9 Onderwijsraad, Een smalle kijk op onderwijskwaliteit, Den Haag 2013.
10 Ingrid van Engelshoven, Cultuur in een open samenleving (Den Haag 2018), blz. 8.
11 De Volkskrant 18, 24 en 31 december 2021, 8 januari 2022.

Artikel delen? Graag!

Over mythe, geschiedenis en cultuurOver mythe, geschiedenis en cultuur
Cultuur als investering