Onderwijs als uitdaging

Op 15 juni werden in het Trippenhuis in Amsterdam de eerste Onderwijsprijzen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen uitgereikt, voor de beste vwo-profielwerkstukken van dit jaar. Het was een bijzonder moment. Natuurlijk omdat ‘wij’, onze leerlingen Pim Kaskes en Elaine Fleur en hun begeleider Jack Kauw, in de prijzen vielen. Maar ook omdat de instelling van de prijs markeert dat excellentie in het voortgezet onderwijs weer kan, mag en zelfs moet. ‘Scholieren kúnnen het,’ kopte NRC Handelsblad op de voorpagina.[1]NRC Handelsblad 16 juni 2009. Het klonk als een zucht van opluchting na een lange reeks berichten over de achteruitgang van ons onderwijs.

Kwaliteitsverlies

Volgens het laatste Timss-onderzoek, Trends in International Mathematics and Science Study, waarvan de uitkomsten in december bekend werden, zijn Nederlandse basisscholieren sinds 1995 geleidelijk slechter gaan rekenen. Bij rekenen staan de Nederlanders nog wel op de negende plaats van 36 landen. Bij het natuurwetenschappelijk onderwijs is Nederland voor het eerst uit de toptien gevallen.[2]Patrick Gonzales, Trevor Williams, Leslie Jocelyn, Stephen Roey, David Kastberg, and Summer Brenwald, Trends in International Mathematics and Science Study (TIMSS) 2007 (National Center for … Lees meer Het was geen verrassing. Op 29 september had staatssecretaris Dijksma aan de Tweede kamer het onderzoek Basisvaardigheden rekenen-wiskunde in het basisonderwijs aangeboden. In dat rapport concludeerde de Inspectie van het Onderwijs dat op 23 procent van de Nederlandse basisscholen de rekenprestaties achterblijven bij wat er van de leerlingen mag worden verwacht.[3]Onderwijsinspectie, Basisvaardigheden rekenen-wiskunde in het basisonderwijs. Een onderzoek naar het niveau van rekenen-wiskunde in het basisonderwijs en naar verschillen tussen scholen met lage, … Lees meer ‘Basisschool nog slechter in rekenen dan in taal,’ concludeerde de Volkskrant enthousiast.[4]De Volkskrant 2 augustus 2008. Het leverde een heftige, soms emotionele discussie op over rekenmethodes. De staf werd gebroken over het realistisch rekenen. En misschien niet helemaal ten onrechte. De commissie Dijsselbloem had al geconcludeerd dat zwakke leerlingen beter presteerden met de traditionele rekenmethodes. Maar Leon Henkens, hoofdinspecteur primair onderwijs, liet er uiteindelijk geen twijfel over bestaan wat volgens hem de oorzaak was van de zwakke rekenprestaties: slecht onderwijs. ‘Op scholen met veel zwakke rekenaars wordt de leerstof doorgaans minder goed uitgelegd. De sfeer in de klas is er vaak te weinig taakgericht. Vorderingen van de leerlingen worden onvoldoende getoetst en resultaten te weinig gebruikt om het onderwijs te verbeteren. Leerlingen die achterop zijn geraakt, krijgen te weinig extra hulp.’[5]De Volkskrant 7 oktober 2008. De universiteiten bereiden zich inmiddels voor op de komst van studenten met wiskundig kennis die onvoldoende aansluit bij de eisen die door de natuurwetenschappelijke studies worden gesteld. Ze constateren nu al dat met name de algebraïsche vaardigheden van eerstejaarsstudenten tekort schieten. Het Freudenthal Instituut van de Universiteit Utrecht ontwikkelt een wiskundetoets om de kloof tussen middelbaar en hoger onderwijs te verkleinen.
Taaltoetsen zijn er al. De rechtenfaculteit van de Erasmus Universiteit kent al sinds 2006 een verplichte toets Nederlands taal. Een student moet de toets binnen twee jaar halen om verder te mogen studeren. In 2006, de eerste keer dat de toets werd afgenomen, slaagde slechts 46% van de studenten in één keer. In 2008 zakte 83%. Aan de Vrije Universiteit was een soortgelijke toets dit jaar nog vrijwillig. Ruim 3600 studenten deden mee, 14% scoorde ‘laag’ en heeft volgens de Stuurgroep Taalbeleid ‘echt een probleem’.  Vanaf het komende jaar is de toets aan de VU verplicht. De VU heeft aangekondigd dat scholen die minder goed presterende studenten leveren een brief krijgen. Ook de Erasmus Universiteit Rotterdam heeft plannen om de ‘aanleverende’ scholen een brief te sturen.[6]NRC Handelsblad 14 april 2009.
En aan de Saxion Hogeschool in Deventer krijgen de studenten inmiddels een verplichte cursus algemene ontwikkeling. Aanleiding waren de uitkomsten van een test afgenomen onder tweedejaars studenten. Ik citeer uit het verslag dat Evelien Tonkens, hoogleraar in Rotterdam, daarvan deed in een van haar columns: ‘Spinoza is de uitvinder van spinazie. Een lustrum is een soort kanarie. Nanotechnologie gaat over onderzoek op lijken. Een van de hoofdstromingen binnen de islam heet de Tora. Digitaal betekent dat het op je pc staat. Provinciale Staten zijn “iets met ministers”. […] Onze aanstaande managers en directeuren bleken te denken dat de politie wetten maakt. Ze denken dat Amsterdam in de Tweede Wereldoorlog gebombardeerd is. Tussen Karel de Grote en Napoleon zou slechts een eeuw liggen. De Verlichting is een lamp en een stomme film “niet leuk”. Geen enkele student kon een van de totalitaire ideologieën van de 20ste eeuw noemen. Slechts één student wist waarom er schrikkeljaren bestaan. Sommigen menen dat “de aarde eens in de vier jaar een dag langer nodig heeft om rond de maan te draaien”.’[7]De Volkskrant 20 mei 2009. In NRC Handelsblad stonden de besprekingen van de eindexamens van dit jaar in het teken van een inventarisatie van de achteruitgang. De balans werd op 8 juni opgemaakt, en die was niet florissant: ‘De meeste ondervraagde leraren onderschrijven de woorden van de minister [nl. dat het onderwijsniveau de laatste jaren daalt]. Ze vinden dat ze zonder (klassikale) overdracht van kennis en vaardigheden hun vak niet goed (hebben) kunnen uitoefenen en, belangrijker nog, dat ze hun leerlingen vaak te weinig hebben kunnen leren. Maar over het niveau zijn de meesten het eens: dat is gedaald. Kinderen zijn slechter gaan schrijven. Doordat er minder tijd beschikbaar was per vak, missen ze vakkennis. Ze missen ook de context van de lesstof, doordat ze minder klassikaal les kregen, en dobberen soms stuurloos rond op internet met kennis die hun niets zegt. Het taalniveau van de leerlingen sluit niet meer aan op het taalniveau van de examens, constateren sommigen. Havo-leerlingen worstelen soms met formuleringen en begrippen, hoewel ze de stof best snappen.’[8]NRC Handelsblad 8 juni 2009. Maar in een hoofdredactioneel commentaar, een dag later, was de toon heel anders.
‘Twaalf docenten met wie NRC Handelsblad sprak tijdens de zojuist afgesloten examenperiode zijn het erover eens dat ze hun leerlingen vaak te weinig hebben kunnen leren. Door onvoldoende overdracht van kennis en vaardigheden hebben ze hun vak niet goed kunnen uitoefenen, vinden de meesten.
Tegelijkertijd is het merendeel van de leerlingen ook dit jaar geslaagd voor hun examen. Over het niveau daarvan en over de degelijkheid van de vragen oordelen de docenten gunstig. Dat is moeilijk te rijmen met het tekortschietende onderwijs dat daaraan vooraf zou zijn gegaan. Wat is dan het probleem? Het probleem is dat bij alle kritiek op onderwijsvernieuwingen, die gedeeltelijk zeker gerechtvaardigd is, er weinig oog is voor verbeteringen die ook zijn waar te nemen.
Het valt moeilijk tegen te spreken dat de kennis van de Nederlandse taal bij leerlingen in het voortgezet onderwijs is achteruitgegaan en daarmee hun vermogen om correct te schrijven en te spellen. Iets soortgelijks geldt voor hun rekenvaardigheid. Dat is een probleem voor de vervolgopleidingen. Het wegwerken van deze manco’s moet prioriteit krijgen. Ook verdient het aanzien van praktisch gerichte opleidingen eerherstel, om te voorkomen dat leerlingen op voor hen ongeschikte scholen terechtkomen en er zo een negatieve invloed op uitoefenen.
Maar de vooruitgang die er ook is, verdient erkenning, al was het maar omdat die ook leerzaam is.
Meer dan vroeger zijn kinderen in staat zelfstandiger te werken en stof te begrijpen en te analyseren – een vak als wiskunde is tegenwoordig voor veel scholieren verplicht tot en met de hoogste klas. De zogeheten “pretpakketten” zijn afgeschaft.’
NRC Handelsblad neemt, misschien al even verrassend, afstand van minister Plasterks oproep tot nieuwe ‘gestrengheid’: ‘Hier spreekt verlangen uit naar een leraar die autoritair, zo nodig met behulp van strafregels de orde handhaaft en dat dan alles wel goed komt. Maar daarvoor is er te veel veranderd: de leerling van vroeger keert niet terug, en de ouders zijn er ook te veel een kind van hun eigen tijd voor.’[9]NRC Handelsblad 9 juni 2009. Het is een heel genuanceerd oordeel, waar ik mij graag bij aansluit en dat – denk ik – ook voor ons eigen SMC heel herkenbaar is.

Problemen en uitdagingen

Ja, er zijn problemen met de taal- en rekenvaardigheden van ook onze leerlingen. Die problemen – daar is inmiddels denk ik geen discussie meer over – zijn terug te voeren zijn op tekortschietend basisonderwijs. Daar moet een heleboel gebeuren. Ik denk dat het onontkoombaar is dat we basisschooldocenten op grote schaal gaan bijscholen. Misschien doen wij er goed aan aankomende leerlingen heel specifieke bijspijkercursussen aan te bieden. Sommigen van u hebben er wellicht nog herinneringen aan: ‘bijlessen’ die de hoofdmeester van de lagere school in de 6e klas gaf aan de leerlingen die naar de HBS of het gymnasium wilden, om ze klaar te stomen voor het toelatingsexamen dat toen nog bestond. Dat toelatingsexamen is er niet meer en ook die hoofdmeester en zijn bijlessen zijn verdwenen. Ik vraag me wel eens af: waarom bieden wij leerlingen die naar het SMC willen komen geen ‘bijlessen’ taal en rekenen aan? Het is, denk ik, een mooi marketinginstrument en we krijgen meer grip op de kwaliteit van wat we binnenhalen. Vorige week verscheen een rapport door de onderzoeksinstituten ITS uit Nijmegen en SCO-Kohnstamm uit Amsterdam over het succes van schakelklassen. Leerlingen die na de basisschool een jaar intensief taalonderwijs krijgen in een zogenoemde kopklas, zien hun schooladvies sterk stijgen: van een onderzochte groep van 118 kinderen steeg het aandeel in 2007-2008 met een havo/vwo-advies van 3 procent aan het begin van het jaar tot 70 procent aan het eind.[10]Lia Mulder, Anneke van der Hoeven, Hermann Vierke, Ineke van der Veen en Dorothé Elshof, Inrichting en effecten van schakelklassen. Resultaten van het evaluatieonderzoek schakelklassen in het … Lees meer En voor de goede orde: er is niets nieuws onder de zon. Mijn eigen vader legde al voor de oorlog met een zevende klas de basis voor een vervolgtraject dat hem uiteindelijk het diploma bracht van wat tegenwoordig de HTS is.
Ja, er zijn problemen met de algemene ontwikkeling van onze leerlingen. Ik heb het al eens eerder verteld. Mijn dochter Martine studeerde een paar jaar geleden in Italië, aan de universiteit van Bologna, en verkeerde daar in zeer internationaal gezelschap. Wat haar verbaasde en waar ze van schrok: dat haar medestudenten uit Wit-Rusland, Polen, Oostenrijk, Brazilië en Spanje zoveel meer parate kennis hadden dan de Nederlandse studenten. Het sluit nauw aan op wat vorige week een docent aan de Hanze Hogeschool in Zwolle mij vertelde: dat zijn studenten uit Roemenië en Bulgarije veel meer weten dan hun Nederlandse collega’s en daardoor in het verder overwegend competentiegerichte onderwijs zoals dat ook in Zwolle wordt gegeven veel beter presteren. Het maakt nog eens duidelijk hoe groot het belang van kennis is, hoezeer succesvolle toepassing van vaardigheden afhankelijk is van voldoende kennis. Kennisoverdracht hoort een centraal onderdeel van ons onderwijs te zijn.
Ja, ook wij hebben te maken met steeds meer leerlingen met steeds gevarieerdere sociale, emotionele en gedragsproblemen. Maar ik denk dat we daar niet al te somber en zorgelijk over moeten doen. Het is goed dat die problemen worden geconstateerd. Ik geloof niet zo erg dat leerlingen tegenwoordig meer problemen hebben dan vroeger. Ik denk dat problemen vooral eerder en beter worden onderkend. En dat is alleen maar goed. Ik denk wel dat we na moeten denken over de manier waarop we met leerlingen met dergelijke problemen omgaan: de geboden zorg moet leerlingen leren die problemen te hanteren, ze voorbereiden op een samenleving waarin die problemen beperkingen zijn.

De school van Prem: een uitdaging

Maar per saldo: er is kwaliteit genoeg en wanneer we het goed doen slagen we er ook in die te mobiliseren.
Maar dan moeten we het wel willen. Met enige verbijstering heb ik gezien welke emoties begin dit jaar het televisieprogramma De school van Prem opriep.[11]De school van Prem is terug te kijken op Uitzending gemist. ‘Schadelijk’ riep de AOb, ‘zeer ongenuanceerd’ zei de PO-raad voor primair onderwijs. Volgens AOb-bestuurder Liesbeth Verheggen in de Volkskrant schoffeerde Prem hardwerkende leerkrachten en diskwalificeerde hij vmbo’ers. Prem zou kinderen misbruiken om kijkers te amuseren. Minister Plasterk sloot zich haastig aan bij de kritiek: door het belang van een havo/vwo-advies te benadrukken gaf Prem kinderen het idee dat het vmbo slecht is.[12]De Volkskrant 14 januari 2009, de Volkskrant 15 januari 2009. Eerlijk gezegd: ik begreep de trammelant niet. Er kan toch geen discussie over zijn dat een van de doelen van ons onderwijs, misschien wel het belangrijkste doel van ons onderwijs is kinderen in de gelegenheid stellen, stimuleren om hun talenten optimaal te ontplooien? We leven toch in het land dat beweert een kenniseconomie te zijn, een land waarvan de minister van Onderwijs heeft gezegd dat we ernaar moeten streven dat ten minste de helft van de bevolking hoog opgeleid is? En we weten toch dat ons onderwijs momenteel niet in staat is, niet in staat wordt gesteld aan die ambities te voldoen? De reacties uit de onderwijswereld wekten de indruk dat men zich daar betrapt voelde, schuldig misschien zelfs. Ik vroeg me af waarom men Prem niet omarmde als een bondgenoot die, met veel kabaal weliswaar, zichtbaar maakte wat velen in de onderwijswereld al lang roepen. Of is er toch, vroeg ik me af, bij spraakmakende groepen in de onderwijswereld nog steeds een gebrek aan ambitie, waarbij het niet wordt gewaardeerd als je jezelf, je ouders en de juf verbaast, maar waar je blij moet zijn met wat je volgens anderen bent? Dan zijn we terug bij het oude standsonderwijs van voor de Tweede Wereldoorlog, waarin een diepgeworteld geloof in de natuurlijke beperkingen van een kind samengaan met een wonderlijk gebrek aan vertrouwen in wat goed onderwijs kan toevoegen. Het is onderwijs dat zijn emanciperende rol verloren heeft.
Prem liet zien dat ambities lonen. Neen, leren is niet altijd leuk. Soms moet er gewoon, heel vervelend, geblokt, gestampt, opgedreund worden. Maar het loont. Door de lat hoog te leggen halen we meer uit leerlingen dan door zelf op onze hurken te gaan zitten. Leerlingen mogen best op hun tenen lopen. En neen, we hoeven niet steeds aan te sluiten bij de belevingswereld van onze leerlingen. Veel meer moet ons onderwijs voor die leerlingen nieuwe belevingswerelden ontsluiten.

Het meten van kwaliteit

Het zou goed zijn als de Onderwijsinspectie op korte termijn de instrumenten onder de loep neemt waarmee zij de kwaliteit van het onderwijs meet. Nu nog is het zo dat kwaliteit een functie is van het aantal jaren dat een school nodig heeft om een leerling aan een diploma te helpen. In het geval van ons eigen SMC: als een leerling in vijf jaar een havo-diploma haalt, knikt de inspectie goedkeurend, helpen wij diezelfde leerling in zeven jaar aan een vwo-diploma, dan krijgen we strafpunten. Het is een systematiek die afstroom bevordert en stapelen belemmert, meer geschikt om financiële zuinigheid dan onderwijskundige kwaliteit te meten. Niet voor niets is het, lang geleden alweer, bedacht onder verantwoordelijkheid van toenmalig minister van Onderwijs Jo Ritzen, die een verleden had als onderwijseconoom. Trouw heeft in zijn kwaliteitsmeting dit jaar getracht zicht te krijgen op wat scholen toevoegen: op welk niveau komen leerlingen een school binnen en weet een school dat niveau ook te realiseren of zelfs te verhogen. Het leidde er toe dat wij ineens met kop en schouders boven de andere Zaanse scholen uitstaken. Dat streelde de ijdelheid, maar de vraag was natuurlijk: weten we op welk niveau onze leerlingen binnenkomen? hoe leggen we dat vast? leggen alle scholen dat op dezelfde manier vast? Ik heb daarover wat heen en weer gemaild met Ruud Stammers en onze conclusie was dat de uitkomsten van het Trouw-onderzoek op drijfzand waren gebaseerd. Het neemt niet weg: natuurlijk willen we weten wat wij toevoegen, willen we weten of we uit onze leerlingen halen wat er in zit. Het is misschien niet de ultieme toets van ons bestaansrecht – een school is er niet alleen om te leren immers –, maar wel een toets die plaats moet vinden.
Ik denk dat de uitkomsten ons zullen verrassen. Want we zijn een school die weet te inspireren, u weet leerlingen te inspireren. De onstuitbare groei en de opnieuw goede eindexamenresultaten getuigen ervan. Maar ook: de profielwerkstukken laten zien wat er kan als we onze leerlingen uitdagen. We kunnen daarin leren van elkaar en we kunnen ook voor onze ‘gewone’ lessen leren van wat de profielwerkstukken succesvol maakt. Dat zijn de wegen waarlangs we de kwaliteit van ons onderwijs verder kunnen uitbouwen.

Ik wens u een heel ontspannen en heel inspirerende vakantie.

Toespraak, gehouden op 3 juli 2009, voor de Algemene Personeelsvergadering op het St. Michaël College in Zaandam, bij gelegenheid van het einde van het schooljaar 2008-2009.

Artikel delen? Graag!

Een roerig onderwijsveld
Over de toekomst van ons onderwijs