Een roerig onderwijsveld

Er is heel veel gebeurd dit jaar.
Hier op school is onwaarschijnlijk veel gebeurd. De rector zal daar straks uitgebreid bij stil staan. Het bestuur, dat mag ook wel eens gezegd worden, heeft naar het vele wat hier gebeurt, buitengewoon weinig omkijken. Geruisloos gaat het hier. Als ik dat hardop zeg, is Henk Hofer altijd de eerste die reageert: ‘Nou, nou, je wil niet weten wat we er allemaal voor moeten doen.’ Dat wil het bestuur best weten en het bestuur weet dat ook, maar wat ik bedoel is dat we er bestuurlijk weinig zorgen over hebben. De leiding van deze school is bij de rector, de plaatsvervangend rector en de conrectoren in heel goede handen.
Als bestuur hebben we ons dit jaar, met de schoolleiding, opnieuw gebogen over onze visie en missie. In de visie zoals we die nu formuleren hebben we onze ambitieuze cultuur expliciet benoemd, geven we aan ruimte te willen bieden aan de ontplooiing van leerlingen én medewerkers en kiezen we in de globalcity die onze wereld inmiddels geworden is nadrukkelijk voor kennisoverdracht die tot doel heeft leerlingen zich te laten ontwikkelen tot zelfstandige en verantwoordelijke wereldburgers. En dat doen we vanuit de vier kernwaarden die vanouds kenmerkend zijn voor ons onderwijs: begrip, rechtvaardigheid, samenwerking en vrede.
Vanzelf is die missie niet te realiseren. We opereren met ons SMC in een onverminderd roerig onderwijsveld, waar de kaders worden gecreëerd waarbinnen wij moeten werken. Ik wil kort stil staan bij een paar zaken die dit jaar aandacht vroegen.

Urennorm

Op 23 november 2007 begon de scholierenopstand tegen de 1040-urennorm. De staatssecretaris kwam vervolgens met de VO-raad een lichte versoepeling van de norm overeen. Maar het bleek niet genoeg om de onrust weg te nemen. Het LAKS had inmiddels de steun verworven van de vakbonden en van meer dan honderd scholen voor voortgezet onderwijs. Ons SMC was er daar een van. Het was een hoogst opmerkelijk moment. Het nieuwe bondgenootschap wist de VO-raad te dwingen tot een veel hardere opstelling tegenover de staatssecretaris. Van de urennorm hebben we sindsdien weinig meer vernomen.
Ik maak er een paar opmerkingen over. De strikte handhaving van de urennorm is het resultaat van een coalitie tussen aan de ene kant partijen die zich wensen in te zetten voor de kwaliteit van het onderwijs en lesuitval als een bedreiging daarvan zien en aan de andere kant groepen ouders die er vooral op uit lijken de school zo optimaal mogelijk als kinderopvang te laten functioneren.
Vanaf het begin had die handhaving iets onwezenlijks. Natuurlijk is er een verband tussen het aantal uren dat kinderen les krijgen en dat wat ze leren. En ongetwijfeld is een van de problemen met de kwaliteit van ons onderwijs dat kinderen tegenwoordig minder uren les krijgen dan in de jaren zestig en zeventig gebruikelijk was en dat, waar het toen gewoon was dat een hbs’er of een gymnasiast buiten school nog eens een uur of drie per dag aan huiswerk besteedde, dat huiswerk tegenwoordig voor een groot deel tijdens de les wordt gemaakt. Maar de urennorm ging en gaat niet over les krijgen, maar over op school zitten. Het was nogal ontnuchterend om te zien dat de scholen die de meeste problemen hadden met de urennorm door de inspectie vrijwel zonder uitzondering als goede scholen werden beoordeeld. En het heeft iets merkwaardigs dat de overheid stipte naleving van de urennorm eist juist nu de gevolgen van het lerarentekort overal voelbaar worden.

Arbeidsvoorwaarden

Het lerarensalaris en het lerarentekort. Op 12 september 2007 presenteerde Alexander Rinnooy Kan zijn rapport LeerKracht!, waarin ingrijpende maatregelen worden voorgesteld om het dreigende lerarentekort te keren. Dat rapport resulteerde half april in een overeenkomst tussen werkgevers, werknemers en overheid waarbij een extra bedrag oplopend tot zo’n € 1 miljard in 2020 beschikbaar komt voor verbetering van de positie van docenten.
Wie mij de afgelopen jaren heeft gehoord, weet denk ik wel wat ik er van vind. Ik verheug me met u in de verbetering van uw arbeidsvoorwaardelijke positie. Ik ben wel heel benieuwd hoe de afspraken straks vertaald zullen worden in de CAO. De overheid heeft weinig macht over uw arbeidsvoorwaarden. Die macht heeft zij in handen gelegd van schoolbesturen waarvan een groot aantal, georganiseerd volgens een Raad van Toezicht-model, vaak meer op rendement dan op kwaliteit is gericht, meer oog heeft voor hun eigen, soms tot kleine onderwijsdepartementen uitgegroeide ambtelijke apparaten dan voor het primaire proces. Het is de vraag of convenanten en de inspectie die ontwikkeling kunnen keren. En de vakbonden hebben eerder, bij soortgelijke ontwikkelingen in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs en in de zorg, niet getoond oog te hebben voor de problemen die zo ontstaan. Nu al ligt het salarisniveau voor de ‘gemiddelde docent’ bij een éénpitter zoals wij dat zijn hoger dan bij grote organisaties als Amarantis of OMO. Ik sluit niet uit dat het uiteindelijke effect van de gemaakte afspraken in ieder geval op korte termijn zal zijn dat die verschillen groter worden. De nieuwe richtlijn voor een ‘bescheiden en transparante’ beloningssystematiek voor schoolbestuurders waar de VO-raad eind mei mee kwam, geeft wat dat betreft te denken.
Hoe het zij: wij, uw bestuur en uw schoolleiding, rekenen op een aanzienlijke verhoging van het salarisniveau, op voor velen van u zeer profijtelijke veranderingen in het functiebouwwerk en op de introductie van bescheiden vormen van prestatiebeloning. En u mag zich er van verzekerd weten dat bestuur en schoolleiding van déze school er op uit zijn u daar optimaal van te laten profiteren.
Verbetering van uw arbeidsvoorwaarden is een noodzakelijke voorwaarde om, zoals we het in ons gesprek met de onderwijsinspectie dit jaar zeiden, ‘kwaliteit voor de klas’ te krijgen en te houden. Maar genoeg is het niet.
Ik wil het lerarentekort niet bagatelliseren, maar de tekorten waar we in het onderwijs mee te maken hebben halen het niet bij die in bijvoorbeeld de landbouw, de commerciële dienstverlening en de industrie. Daar zijn de problemen – gaat u maar op de website van het CBS kijken – echt veel groter.
De arbeidsmarktproblemen waar we mee te maken hebben zijn ook niet het exclusieve gevolg van slechte salariëring of verminderd maatschappelijk aanzien van het docentenvak. Ze hebben ook en misschien zelfs veel meer een simpele en onoplosbare demografische achtergrond: de komende decennia zullen ieder jaar meer mensen de arbeidsmarkt verlaten dan er nieuw toetreden.
De arbeidsvoorwaardelijke maatregelen die nu zijn aangekondigd zullen dan ook niet toereikend zijn om de problemen die op ons afkomen op te lossen. We zullen onderwijsvernieuwing ook moeten inzetten om – om het in economische termen te formuleren – onze arbeidsproductiviteit te verhogen.

Enquête

De commissie-Dijsselbloem. Op 13 februari 2008 publiceerde die commissie haar rapport, Tijd voor onderwijs. De overheid heeft het waarborgen van de kwaliteit van het onderwijs ernstig verwaarloosd; er was de afgelopen twintig jaar geen deugdelijk toezicht op die kwaliteit; en politiek belang ging boven het belang van het kind. Voor de goede orde – en ik zeg het toch met enige nadruk omdat sommigen wel anders hebben gesuggereerd: de commissie constateert dat het onderwijs de afgelopen decennia kwalitatief achteruit is gegaan, maar legt géén direct verband tussen het verlies aan kwaliteit en de grotendeels mislukte pogingen tot onderwijsvernieuwing. De commissie constateert slechts dat de onderwijsvernieuwingen de kwaliteit van het onderwijs niet ten goede zijn gekomen. De commissie adviseert een strikt onderscheid te maken tussen dat wat kinderen moeten leren en de manier waarop ze het moeten leren. Dat wat, dat is het domein van de overheid. De manier waarop, dat moeten de scholen zelf uitzoeken.
Ook hier: ik ben niet helemaal zonder aarzeling. Is de didactiek bij de scholen per definitie in goede handen? De grote voorstanders van vormen van nieuw leren waarbij de docent wordt gedegradeerd tot procesmanager zijn juist te vinden bij de Raden van Bestuur van grote schoolorganisaties. De commissie-Dijsselbloem is wel heel kritisch over wat zij ‘de kleilagen rond het onderwijs’ noemt, maar concrete maatregelen om die kleilagen weg te graven stelt zij niet voor.
En of het echt helpt? In dezelfde week dat de commissie-Dijsselbloem haar rapport publiceerde aanvaardde de Tweede Kamer de maatschappelijke stage. NRC Handelsblad had er al in november geen goed woord voor over. ‘Het kost veel extra geld, het bezorgt veel mensen werk ten koste van de les en vrijwilligersorganisaties vinden de periode te kort om er iets aan te hebben. Toch wil het kabinet dit vernieuwinkje zomaar invoeren. Daarentegen is een belangrijke aanbeveling van een profielcommissie voor grondige lessen in Nederlands, Engels en wiskunde verworpen, omdat het onderwijs rust nodig zou hebben. Nieuwe buitenschoolse activiteiten van leerlingen mogen de lesroutine verstoren, maar verbetering van het onderwijs in de kernvakken zou de scholen te zwaar belasten.’
En inmiddels mogen we ons ook verheugen over de gratis schoolboeken.
Het zegt, vrees ik, genoeg.

Kwaliteit

Intussen houden we alle reden om ons zorgen te maken over de kwaliteit van ons onderwijs.
Onderwijssocioloog Jaap Dronkers roert daarover al jaren de trom. In een interview in NRC Handelsblad van 7 juli vorig jaar wees hij erop dat in 2005 het gemiddelde schoolexamencijfer op het VWO al een halve punt hoger lag dan het cijfer voor het centraal schriftelijk eindexamen. ‘Bovendien zijn de verschillen tussen de cijfers voor centraal en schoolexamen de afgelopen vijf jaar verdubbeld. Verder worden de verschillen tússen scholen steeds groter. Ook wordt de groep scholen die stelselmatig hogere cijfers geeft voor het schoolexamen steeds groter; en de groep die lagere cijfers geeft, steeds kleiner. De trend is onmiskenbaar.’ Hij was weinig optimistisch over de bereidheid het probleem aan te pakken: ouders zijn allang blij dat hun kinderen slagen, leerlingen zijn blij met hun diploma en scholen krijgen geld per geslaagde leerling. En de minister? Ach de minister… Die zou het examen moeilijker moeten maken. ‘Dan zakken meer leerlingen. En leerlingen een jaar extra op school kost geld. Dat hebben we in Nederland niet over voor het onderwijs.’
Nu valt er over de eindexamens een heleboel te zeggen. Het jaarlijkse gerommel, en soms hevige gerommel, met de normering geeft te denken. De vraag is of een in 2008 gegeven zes dezelfde waarde heeft als een zes uit 2007 of 2006. Tegelijkertijd: wat meten we eigenlijk bij het eindexamen? Aleid Truijens, columniste in de Volkskrant, maakte een paar jaar geleden het examen Nederlands, onderdeel samenvatten en tekstbegrip. Het viel haar niet mee. Op vragen ‘wat de auteur bedoelt’ moest zij meermalen het antwoord schuldig blijven. Zij scoorde een dikke onvoldoende. Het pijnlijke – en ik denk dan toch vooral pijnlijk voor de bedenkers van de vragen en de antwoorden – was dat zijzelf de auteur was van de tekst waar de vragen over gingen.
En wanneer naar aanleiding van onze eigen eindexamenresultaten de roep klinkt om strengere overgangsnormen of het strenger hanteren van die normen, dan aarzel ik. We weten immers dat er nu mensen zijn gezakt die vorig jaar ook bij een strengere normering zouden zijn overgegaan. We weten immers ook dat er nu mensen zijn geslaagd die, als we vorig jaar strenger waren geweest, dit jaar helemaal niet aan hun eindexamen zouden zijn toegekomen. En als u dan zou concluderen dat we het hier uiteindelijk dus helemaal niet zo slecht hebben gedaan, dan zal ik niet degene zijn die u tegenspreekt.
Het neemt niet weg dat er een probleem is. Op 23 januari presenteerde de Expertgroep doorlopende leerlijnen taal en rekenen onder voorzitterschap van Heim Meijerink, voormalig hoofdinspecteur voortgezet onderwijs, haar rapport Over de drempels met taal en rekenen. Onomwonden stelt deze commissie vast dat het Nederlandse onderwijsniveau daalt: ‘Over een groot aantal jaren, en de laatste jaren zelfs versneld, treedt een daling op in de leesvaardigheid en rekenvaardigheid bij leerlingen in de leerplichtige leeftijd.’
Uit de laatste versie van het PISA-onderzoek, eind 2007, bleek dat Nederland sinds de vorige meting in 2003 één plaats was gezakt bij lezen, twee plaatsen bij gecijferdheid en één plaats bij natuurkunde. Uit een ander onderzoek bleek dat de leesvaardigheid van kinderen van 9 en 10 jaar was gedaald: daar daalde Nederland van de tweede plaats in 2001 naar de twaalfde plaats in 2006.
Eerder al was gerapporteerd dat sinds de invoering van het realistisch rekenen de rekenvaardigheid dramatisch is gekelderd. Uit een vergelijking van CITO-toetsresultaten blijkt dat leerlingen tussen 1997 en 2004 op twee punten vooruit zijn gegaan: getalbegrip en schattend rekenen. Maar wat gewone mensen rekenen noemen, optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen, daar weet aan het eind van de basisschool ten hoogste een kwart van de leerlingen raad mee.
Het was in juni nog wel nieuws maar niet meer verrassend dat Annette Roeters, inspecteur-generaal van het onderwijs, in haar Onderwijsverslag over 2006/2007 vaststelde dat weliswaar de kwaliteit op de meeste scholen beslist voldoende is, maar dat er in het basisonderwijs sprake is van een daling van het niveau van de basisvaardigheden.
Om het beeld te completeren: de Marnix Academie, een Utrechtse PABO, besliste dit jaar om aan 90% van zijn eindexamenkandidaten het diploma te onthouden omdat ze te veel fouten tegen het Nederlands hadden gemaakt in hun eindscriptie.
De oorzaken? Deskundigen hebben het over de toename van het aantal allochtone leerlingen en over de invloed van de jeugdcultuur. Maar de belangrijkste oorzaak, zeggen ze, is dat er al sinds tientallen jaren een tendens is op scholen dat kinderen het vooral leuk moeten hebben in de klas. Er worden te weinig tafels gestampt en te veel leuke projecten gedaan. Daarbij komt nog dat vaker wordt gedacht dat vakkennis er minder toe doet omdat je al die kennis ook op internet kan googlen. Tegelijkertijd is de overheid steeds minder concrete eisen gaan stellen aan wat scholen kinderen moeten leren. Ria Bronneman, onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau, heeft er in een beleidsanalyse van de vernieuwingen in het voortgezet onderwijs, geschreven in opdracht van de commissie-Dijsselbloem, behartenswaardige dingen over gezegd.
Als particuliere niet-deskundige denk ik dat het allemaal een elkaar versterkende rol speelt. Jeugdland, zo schreef cultuursocioloog Jos van der Lans aan het eind van de twintigste eeuw, heeft de wereld veroverd. Die dominante jeugdcultuur stimuleert het idee dat school vooral leuk en gezellig moet zijn. Een school die, mede gestimuleerd door een bekostigingssystematiek die niet op kwalitatieve maar op kwantitatieve productiecijfers is gestoeld, uitdraagt dat leren alleen maar leuk is stimuleert leerlingen tot een eindeloos verblijf in Jeugdland. En dat resulteert in een klimaat waarin kennis niet telt en kinderen niet worden gestimuleerd zich te ontwikkelen en zich te emanciperen. Zoiets.
Stemt me dat somber, vroeg uw rector mij gisteren. Neen, somber stemt het me niet. Dan zou ik hier niet staan. Onderwijs heeft mij nooit somber gestemd, al was het maar omdat het altijd toekomstgericht is en dat genereert bijna vanzelf een natuurlijk optimisme. Natuurlijk zijn er problemen en sommige van die problemen zijn groot. Maar, heel anders dan een paar jaar geleden: de problemen worden onderkend en benoemd. En wie zegt dat er nog altijd te weinig aan gebeurt, heeft gelijk. Maar te weinig is niet hetzelfde als niets. Er gebeurt inmiddels op tal van fronten heel veel. De beslissing van de Marnix Academie om 90% van zijn studenten te laten zakken, kan ons somber doen neerzitten. Maar we kunnen ons ook verheugen over de daadkracht van een schoolleiding die bereid is consequenties te verbinden aan haar kwalitatieve doelstellingen.

Aan de Zaan

Dat brengt me terug bij ons SMC.
Onze geactualiseerde visie plaatst ons voor een aantal uitdagingen. We willen de kwaliteit van ons onderwijs bewaken en waar mogelijk verhogen. We willen onze leerlingen stimuleren tot prestaties die recht doen aan hun capaciteiten. We willen van onze leerlingen zelfstandige en verantwoordelijke wereldburgers maken. En we willen ze doordringen van wat voor ons kernwaarden zijn: begrip, rechtvaardigheid, samenwerking en vrede.
Dat zijn – dat weten we heel goed – in de wereld waarin wij leven geen geringe uitdagingen. Maar bestuur en schoolleiding zijn er van overtuigd dat we beschikken over de medewerkers en de toerusting die ons in staat stellen onze doelen te realiseren. Het nieuwe schoolplan zet de wegen waarlangs we dat willen doen uit. Daar praten we volgend jaar graag verder met u over.
Maar ik wens u eerst een ontspannen en heel zomerse vakantie. Die hebt u verdiend!

Toespraak, gehouden op 27 juni 2008, voor de Algemene Personeelsvergadering op het St. Michaël College in Zaandam, bij gelegenheid van het einde van het schooljaar 2007-2008.

Artikel delen? Graag!

Bruisend van levenBruisend van leven
Onderwijs als uitdaging