Bruisend van leven
Bruisend van leven. Dat was het motto waaronder we het afgelopen jaar het 50-jarig bestaan van ons SMC hebben gevierd. En hoewel een enkele leerling dat motto iets te letterlijk lijkt te hebben genomen, mogen we, terugkijkend, met recht zeggen: het was een bruisend jaar.
Ons jubileumfeest klonk als een klok. Met als blijvende herinnering een indrukwekkend en kleurig mozaïek op de voormalige kapel, het odeon.
Nog nooit haalden we zulke goede eindexamenresultaten, waarbij – heel bijzonder – de havo ons vwo overtrof.
En we verwelkomen straks bijna 250 eerste-klassers, een ongekende en – ik geef het toe – niet geheel onproblematische aanwas.
Het is al met al een felicitatie waard.
Het gaat ons goed. Maar dat betekent niet dat we zorgeloos de toekomst tegemoet gaan.
Binnen de Zaanstreek hebben we te maken met aanhoudende druk om ons toelatingsbeleid aan te passen en het aantal leerlingen dat we toelaten te beperken. Tot dat laatste zijn we bereid, maar een toelatingsbeleid waarbij leerlingen op grond van postcode worden verplicht naar een aangewezen school voor havo/vwo te gaan zal door dit bestuur en deze schoolleiding nooit worden geaccepteerd. Ik heb het hier vaker gezegd: scholen moeten met elkaar kunnen concurreren, dat is de enige impuls voor optimalisering van de onderwijskwaliteit. Een postcodebeleid mag economisch, vanuit het oogpunt van gebouwbeheer en personeelsbeleid, efficiënt lijken, het is dodelijk voor die concurrentie. En dus onacceptabel.
In Den Haag waait een nieuwe wind. In het regeerakkoord van het nieuwe kabinet werd aangekondigd dat kleinschaligheid in het onderwijs zal worden gestimuleerd. In dat kader wordt de zgn. fusieprikkel – feitelijk een gunstiger bedrag per leerling in de bovenbouw van havo/vwo-scholen – afgeschaft. Eindelijk gerechtigheid, ben ik geneigd te zeggen. Eindelijk overwint het gezond verstand. Ik kan slechts hopen dat minister en parlement hun rug recht zullen weten te houden. Want het verzet organiseert zich: VO-raad en vakbonden ontpoppen zich, niet voor het eerst, als vooral de belangenbehartigers van de royaal gesalarieerde bureaucratieën die zich, ver weg van scholen en leerlingen, meester hebben gemaakt van het onderwijs.
En de Tweede Kamer buigt zich in een parlementair onderzoek over alles wat er misgegaan is bij de invoering van de verschillende grote onderwijsvernieuwingen van de afgelopen decennia. Zullen de uitkomsten de politiek tot grotere terughoudendheid en bescheidenheid brengen? Ik betwijfel heb. De problemen in het onderwijs zijn te groot en hun maatschappelijke betekenis daarvan reikt te ver dan dat verwacht mag worden dat de politiek het onderwijs aan het onderwijs overlaat.
Wat zijn de problemen?
Er zijn er volgens mij drie die met voorrang aangepakt zouden moeten worden.
Er is iets fundamenteel mis met de kwaliteit van ons onderwijs. We weten al lang dat het aantal uitvallers in ons onderwijs veel te groot is. Maar we komen er nu ook achter dat degenen die ons onderwijs wél met een diploma verlaten grote kennistekorten vertonen. Vorige week publiceerde het CPB een onderzoek waaruit bleek dat vrijwel nergens op de wereld studenten in het hoger onderwijs zo weinig presteren als in Nederland. Nergens ook is de vooruitgang ten opzichte van de middelbare school zo klein. Paul van Dam, jarenlang hoofd van de afdeling basisonderwijs van het CITO, zocht – eenmaal met pensioen – de publiciteit met een analyse van twintig jaar Periodieke Peilingen van het Onderwijsniveau. Zijn conclusie: het basisonderwijs faalt op bijna alle vakgebieden; kinderen leren in vrijwel geen enkel vak wat ze zouden moeten leren. Greetje van de Werf, hoogleraar Onderwijzen en leren aan de Rijksuniversiteit Groningen constateerde al jaren geleden op basis van eigen onderzoek onder brugklassers en derdeklassers dat voor Nederlands en wiskunde het niveau in het voortgezet onderwijs daalt. En laten we eerlijk zijn: we weten toch al jaren dat breuken, percentages, d en dt’s, zinsontleding en woordbenoeming, zaken die vanouds op de basisschool werden geleerd, voor veel kinderen die het moderne basisonderwijs bij ons aflevert nog grote geheimen bevatten. En, tot slot over kwaliteit, een persoonlijke noot. Mijn dochter Martine, ooit ook leerling op deze school, heeft het afgelopen halfjaar in Bologna gestudeerd, bestuurskunde. Ze verkeert daar in een breed internationaal gezelschap: Belgen, Duitsers, Fransen, Oostenrijkers, Spanjaarden, Polen, Russen, Brazilianen. Wat haar dan steeds weer opviel: wat weten wij – zij en haar mede Nederlandse studenten – weinig, wat is onze parate kennis, onze algemene ontwikkeling klein, wat hebben wij weinig gelezen. Ze is – en dat vind ik dan wel weer fijn – met een inhaalslag bezig.
We hebben grote moeite om in een arbeidsmarkt die over de hele breedte krapper wordt, voldoende mensen te interesseren voor een loopbaan in het onderwijs. Dat krijgt op korte termijn dramatische gevolgen als gevolg van de onevenwichtige leeftijdsopbouw van het personeelsbestand in het onderwijs, een erfenis van het onzalige akkoord uit 1982 tussen minister Deetman en de vakbonden om bezuinigingen door te voeren over de rug van nieuwkomers in het onderwijs. Leo Prick noemde het dit jaar in een terugblik ‘de erfzonde van het nahossen’.
De mensen die we wél voor het onderwijs kunnen interesseren blijken vaak niet over de kwaliteiten te beschikken die nodig zijn. Dramatisch zijn de uitkomsten van de rekentoets die eerstejaars PABO-studenten dit jaar af moesten leggen: 25% bleek – na een succesvol afgesloten middelbare-school carrière – niet in staat opgaven op het niveau van groep 8 van de basisschool te maken. Volgend jaar – dan weet u het maar alvast – zal de ravage nog groter zijn. Dan moeten de PABO-studenten ook een taaltoets afleggen. Er is hier en daar al mee geëxperimenteerd. Ook die levert 25% uitval op. En die 2 x 25% overlappen elkaar maar gedeeltelijk. In ons eigen voortgezet onderwijs schort het aan de kwalitatieve mix. Afgestudeerden van de lerarenopleidingen zijn didactisch buitengewoon goed onderlegd, maar komen vakinhoudelijk soms kennis tekort. Tegelijkertijd keren didactisch soms zwakkere, maar vakinhoudelijk beter onderlegde collega’s met een academische opleiding het onderwijs inmiddels massaal de rug toe. Blijkens een onderzoek van het Sociaal-Cultureel Planbureau is van de huidige docenten van 55 jaar en ouder 42 procent academisch opgeleid, tegen nog maar 26 procent van de leraren onder de 35.
Het zijn, uiteraard, problemen die met elkaar samenhangen. Als het steeds meer moeite kost overal de juiste mensen voor de klas te krijgen is het niet verbazingwekkend als dat zichtbaar wordt in de resultaten.
Wat moet er gebeuren?
Er moet bij het opleiden van onderwijsgevenden nadrukkelijk voor vakinhoudelijke kwaliteit worden gekozen. Daar is, voorzichtig, een begin mee gemaakt. Het slagveld op de PABO’s zie ik als een teken daarvan. Ik weet niet of u de sommen hebt bekeken waar de PABO-studenten zo’n moeite mee hadden. Ik wel. En ik kan alleen maar zeggen: het is terecht dat we onze basisschoolleerlingen niet aan deze aspirant-juffen en –meesters blootstellen. Maar er zal meer moeten gebeuren. Op de lerarenopleidingen zal het primaat van de vakinhoud hersteld moeten worden. En aan de universiteiten zullen de lerarenopleidingen hun postdoctorale karakter moeten verliezen. Het is toch niet realistisch van jonge net afgestudeerde academici, die kunnen kiezen uit tal van lucratieve aanbiedingen, te verwachten dat zij kiezen voor een loopbaan in het onderwijs als ze daarvoor nog een jaar op eigen kosten een didactische opleiding moeten zijn? Voor de goede orde: u hoort mij niet pleiten voor het opgeven van didactische scholing. Maar: die didactische scholing kan heel goed, waarschijnlijk zelfs beter, ‘on the job’ plaatsvinden.
De arbeidsvoorwaarden in het onderwijs zullen verbeterd moeten worden. Ik hoor u juichen. En zonder enige twijfel zult u allen profiteren. Ik maak me geen illusies: de vakbonden zullen van de zich aftekenende personeelstekorten profiteren en over de hele linie, van LB tot LD, van schaal 10 tot schaal 16 zullen de salarissen stijgen. Alleen: het zal niet helpen. Ik kies voor drie andere speerpunten. De salarissen voor het onderwijsondersteunend personeel moeten omhoog. We zullen de komende jaren, met de onvermijdelijke lerarentekorten die er aan komen, veel meer onderwijsondersteunend personeel nodig hebben. Over hen maken de vakbonden zich nooit zo druk, maar hun achterstanden zijn aanzienlijk groter dan die van hun docerende collega’s. De arbeidsvoorwaarden voor beginnende leraren moeten verbeterd. Het onderwijs is voor zover ik weet de enige sector op de arbeidsmarkt waar tegen beginners dat ze moeten kiezen voor een part-time baan, omdat een fulltime baan veel te zwaar is. Inwerken op eigen rekening. Daar trek je geen mensen mee. Tenslotte: het nieuwe functiewaarderingssysteem, met zijn LB-, LC- en LD-docenten, moet goed functionerende docenten uitzicht bieden op uiteindelijk een LD-status zonder dat het betekent dat ze tot het schoolmanagement moeten toetreden.
We zullen moeten kijken wat we leerlingen willen leren en hoe we dat doen. Wie de mijn verhaaltjes de afgelopen jaren heeft gehoord of gelezen, zal in mij geen groot bewonderaar van ‘het nieuwe leren’ vermoeden. Terecht. Ik zie weinig heil in onderwijs dat zich primair richt op het leren van vaardigheden en het ontwikkelen van competenties. Vaardigheden kunnen en moeten worden geleerd, competenties kunnen en moeten worden ontwikkeld. Maar dat moet gebeuren binnen een kader van kennisoverdracht. En kennisoverdracht is niet altijd leuk. Dus leren doet soms pijn. Sommige dingen moeten er in gestampt worden: de tafel van 2 tot en met 10, Duitse naamvallen, de wet van Buys Ballot. Misschien is dat jammer. Maar we bewijzen niemand een dienst wanneer we die pijnlijke waarheid onder de tafel houden. In Trouw verdedigde de Utrechtse hoogleraar digitale didactiek Simons de nieuwe manieren van leren, de nieuwe onderwijsmethoden en de nieuwe vormen van toetsing die hij halverwege de jaren negentig ‘het nieuwe leren’ doopte. Hij heeft gesproken met werkgevers: “Die hebben liever een werknemer die iets goed uit kan leggen dan iemand die foutloos Nederlands spreekt, liever iemand die zelfstandig werkt dan iemand die veel weet.” Nu moet je werkgevers nooit op hun woord geloven, zeker niet als het om het aannemen van personeel gaat. Neemt u van mij aan: werkgevers hechten misschien niet zo erg aan foutloos gesproken Nederlands, maar wel aan foutloos geschreven Nederlands. En werknemers die niet genoeg weten kunnen niet zelfstandig werken. Het neemt niet weg dat de discussie de Simons heeft geëntameerd gevoerd moet worden: wat moeten leerlingen weten en hoe kunnen leerlingen dat het beste leren. Simons zelf rekent hardhandig af met het nieuwe leren als een onderwijsvorm die de regie van het onderwijsproces primair bij de leerling legt, het nieuwe leren zoals het omarmd is door bedrijfsmatig denkende onderwijsbestuurders voor wie het nieuwe leren vooral een goedkope vorm van onderwijs is, met weinig duurbetaalde docenten en veel goedkope coaches en instructeurs. Het wordt tijd om het over de inhoud van het onderwijs te hebben. De wijze waarop onder leiding van Frits van Oostrom een canon voor de Nederlandse geschiedenis is wellicht een goed model. In die canon is de kern van een deel van het vak geschiedenis beschreven. Zo zou dat met het hele vak kunnen. Zo zou het met alle vakken kunnen. En daarna kunnen we misschien nog een hoop leren van de onderwijsmethoden waarmee de afgelopen jaren zo royaal is geëxperimenteerd. Want natuurlijk kan er méér dan louter klassikale instructie.
De haalbaarheid
Is dat allemaal haalbaar? Veel hangt af van het vermogen van de politiek de belangenkongsi’s in het onderwijsveld te doorbreken. Vakbonden en werkgeversorganisaties zullen, gesteund door de mammoeten in het hoger beroepsonderwijs, het voortgezet onderwijs en in toenemende mate ook het basisonderwijs hun verworven ‘vrijheden’, die er voornamelijk toe leiden dat steeds grotere sommen geld worden onttrokken aan het primaire proces van onderwijs en leerlingenzorg, met man en macht verdedigen. Wie goed naar mij luistert begrijpt dat ik er niet gerust op ben. En ik ben niet de enige. Leo Prick schreef vorig week in NRC Handelsblad: “Tweede Kamer, Ministerie, Inspectie, ze hebben er niets over te zeggen. De door politici als Terpstra en Vliegenthart bemande en bevrouwde Raden, en de verpolitiekte Colleges van Bestuur bepalen wat er in Den Haag gebeurt, ook al zijn ze wijs genoeg dit nooit hardop te zeggen.” Naar mijn stellige overtuiging zal de macht van dit Onderwijs-Politieke Complex gebroken moeten worden om werkelijke verbeteringen mogelijk te maken.
Aan de Zaan
Dat brengt mij, ten slotte, terug bij onze eigen SMC. Het gaat ons goed, stelde ik vast aan het begin van mijn verhaal. We plukken de vruchten van onze aanhoudende aandacht voor ons onderwijsaanbod, voor wat we leerlingen aanbieden en hoe. We haalden dit jaar een onwaarschijnlijke hoeveelheid extra geld binnen voor onderwijsvernieuwende activiteiten, onze eigen ‘derde geldstroom’. Ook daar profiteren we van onze kleinschaligheid: er leeft hier een teamgeest en betrokkenheid die ons in staat stellen snel en slagvaardig te reageren. We plukken daarnaast de vruchten van goed en zuinig financieel beheer, waarin het primaire proces, het onderwijs en de leerlingenzorg, voorop staan. Het stelt ons in staat ons onderwijsaanbod te vernieuwen. Het stelt ons het komend jaar in staat ons gebouw te vernieuwen; we verwachten voor het einde van het kalenderjaar de eerste paal te kunnen slaan voor de tweede nieuwbouw binnen vijf jaar. Het geeft ons een voorsprong op andere scholen bij de werving van nieuw personeel. En het zal ons naar ik hoop straks ook in staat stellen ons functiewaarderingssysteem zo in te vullen dat we in de arbeidsvoorwaardelijke concurrentie de grote scholen in onze omgeving achter ons laten. De problemen in het onderwijs gaan niet langs ons heen, maar we staan er beter voor dan ooit.
Ik wens u allen van harte een mooie, ontspannen vakantie.
Toespraak, gehouden op 6 juli 2007, voor de Algemene Personeelsvergadering op het St. Michaël College in Zaandam, bij gelegenheid van het einde van het schooljaar 2006-2007.