Inflexibel centralisme
We hebben in onderwijsland een betrekkelijk rustig jaar achter de rug.
We zagen dit jaar geen grote leerlingendemonstraties op het Malieveld en hadden bij gevolg ook niet te maken met staatssecretarissen die, verschrikt door de commotie, meenden de ene na de andere aanpassing in het lopende onderwijsprogramma te moeten aanbrengen. In plaats daarvan leverde de tweede fase dit jaar voor het eerst in groten getale eindexamenkandidaten af. Over de resultaten valt een hoop te zeggen, ook waar het onze eigen school betreft, maar rampzalig waren ze niet.
Evenmin hadden we dit jaar te maken met stakende en demonstrerende docenten, die, getooid met pet en gehuld in T-shirt, provinciehuizen of ministeries bestormden om zo een geheel eigen bijdrage te leveren aan de verbetering van het imago van hun beroep. Minister en vakbonden werden het dit jaar bijzonder snel eens over een cao die de rust in het onderwijs voor in ieder geval de eerstkomende anderhalf jaar garandeert. Dat is, naar mijn persoonlijk oordeel, ook meteen wel de enige verdienste van deze cao. Ik gun u allen van harte de salarisverbetering die de cao met zich meebrengt. Maar zoals ik vorig jaar op deze plaats al zei: integrale salarisverhogingen kunnen niet het belangrijkste middel zijn om het onderwijs opnieuw tot een aantrekkelijk arbeidsterrein voor toekomstige docenten te maken. Veel belangrijker is dat scholen de beschikking krijgen over budgetten die hen in staat stellen een beleid te voeren dat de arbeidsomstandigheden van docenten verbetert: dat hun de vrijheid geeft waar nodig reiskosten te vergoeden, de materiële toerusting van docenten te verbeteren, op grote schaal onderwijsassistenten in te zetten, in hun schoolgebouw werkplekken voor docenten te creëren, enz. Dat vraagt om sterke groei van vrij besteedbare budgetten. Het is de schrik van iedere vakbondsbestuurder, die, ik stel het met droefenis vast, voor zijn centralistisch streven in het ministerie nog steeds een betrouwbare bondgenoot vindt.
Het is dat centralisme dat het onderwijs zo inflexibel maakt, in zijn arbeidsvoorwaarden zo onmodern, zo slecht toegerust om in te spelen op de voortdurende roep om aanpassing en vernieuwing.
Want het is een illusie te denken dat het onderwijs zich voorlopig niet meer hoeft aan te passen, voorlopig niet meer hoeft te vernieuwen.
Ik stip hier vandaag drie aandachtspunten aan.
Resultaten
Recente OESO-cijfers laten er geen misverstand over bestaan: de resultaten van ons onderwijs de afgelopen jaren blijven achter bij die van andere Europese landen. Wellicht spelen demografische ontwikkelingen daarbij een rol, maar zeker is dat die teruglopende resultaten óók de uitkomst zijn van bewust beleid, waarbij het streven naar snelle doorstroming is gaan prevaleren boven het oude adagium dat het leven lang genoeg is en dat het niet erg is als iemand zeven in plaats van zes jaar nodig heeft om zijn of haar vwo-diploma te halen. Maar onze samenleving heeft hoogopgeleide mensen nodig en wanneer volgende OESO-rapportages, zoals valt te verwachten, zullen uitwijzen dat onze achterstand op andere landen blijft bestaan of zelfs groter wordt, zullen inrichting en inhoud van ons onderwijs zonder enige twijfel opnieuw hoog op de politieke agenda komen.
Kennis en kunde
Op korte termijn zal, naar ik verwacht, al de discussie over de rol van het aanleren van vaardigheden in het onderwijs spelen. Er is dit jaar door een commissie onder voorzitterschap van de Amsterdamse hoogleraar Piet de Rooij een in brede kringen toegejuicht advies uitgebracht over de herinrichting van het geschiedenisonderwijs. Dat advies heeft een betekenis die die voor het geschiedenisonderwijs verre te boven gaat. De Rooij c.s. hebben voor iedereen die dat nog niet begreep duidelijk gemaakt dat de in de ontwikkeling van het studiehuis gecreëerde tegenstelling tussen kennis en kunde een schijntegenstelling is. Wie geen kennis heeft, heeft niets aan kunde. Vaardigheden kunnen alleen productief worden toegepast wanneer dat gebeurt vanuit een gedegen basiskennis. En anders dan wel eens wordt gedacht: basiskennis veroudert minder snel dan tal van vaardigheden. Binnen het onderwijs zal dat besef moeten leiden tot een herwaardering van kennis en een andere benadering van kunde. In ieder geval dient de vraag beantwoord of het de productiviteit van ons onderwijs verhoogt wanneer docenten in verschillende vakken trachten leerlingen dezelfde vaardigheden bij te brengen.
Personeelstekorten
Van nog grotere betekenis voor uw dagelijks werk zullen de gevolgen van de personele problemen in het onderwijs zijn. Voor de duidelijkheid: niet alleen het onderwijs kampt met een personeelstekort. Personeelstekorten komen overal voor. Harde cijfers van het CBS wijzen er zelfs op dat de tekorten bij bank- en verzekeringswezen, in verschillende sectoren van de industrie en vooral in de landbouw groter zijn dan in het onderwijs. Die constatering relativeert de betekenis van het veronderstelde slechte imago van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Anders echter dan in de genoemde sectoren hebben de tekorten in het onderwijs direct heel zichtbare effecten: ze resulteren in lessen die niet worden gegeven en in leerlingen die naar huis worden gestuurd.
We zullen er rekening mee moeten houden dat we gedurende langere tijd met die tekorten te maken zullen hebben. Niet zozeer omdat het tijd vraagt voordat de maatregelen die momenteel genomen worden om de aantrekkelijkheid van het leraarsvak te vergroten zich zullen uitbetalen in een grotere uitstroom bij de lerarenopleidingen (daar is voorlopig nog geen begin van zicht op), maar veel meer omdat op basis van het demografische patroon in ons land te verwachten valt dat we de komende decennia structureel te maken zullen hebben met een krappe arbeidsmarkt. Het onderwijs zal dan ook gedwongen worden oplossingen in andere richtingen te zoeken.
Het onderwijs zal zich moeten openstellen voor zij-instromers, die nu nog vaak met een mengeling van wantrouwen en afgunst worden bezien. Het zal veel gewoner moeten worden dat onderwijs wordt gegeven door mensen die slechts een deel van hun werkend leven in het onderwijs doorbrengen.
Daarnaast zal het onderwijs zich moeten bezinnen op de inhoud en de essentie van het leraarsvak. Want voor een deel kan de oplossing van de problemen gevonden worden in het aloude middel van de arbeidsdifferentiatie. U kunt daarbij denken aan het onderscheid maken tussen docenten die, als ware het een hoorcollege, klassikaal uitleg geven aan grote groepen en docenten die kleine groepen begeleiden bij het maken van opdrachten. Daarnaast kan de inschakeling van onderwijsassistenten docenten ontlasten van administratieve taken, nakijkwerk enz. En dat brengt mij terug bij de cao, zoals die afgelopen maand tot stand gekomen is. Experimenten met onderwijsassistenten hebben uitgewezen dat hun grootschalige inzet buitengewoon positieve effecten heeft: docenten kunnen effectiever worden ingezet en hebben veel meer plezier in hun kwalitatief hoogwaardiger werk. Desondanks hebben de vakbonden getekend voor een akkoord dat een dergelijke grootschalige inzet voor in ieder geval de komende anderhalf jaar effectief blokkeert. Wie dergelijke vertegenwoordigers heeft, heeft geen vijanden meer nodig.
Aan de Zaan
Dat brengt me bij ons eigen SMC. Voor ons was aan het begin van dit schooljaar heel veel nieuw: een nieuwe schoolleiding, heel veel nieuwe leerlingen en, als gevolg daarvan, heel veel nieuwe docenten. Dat heeft, laten we daar niet ingewikkeld over doen, fricties opgeleverd. Fricties die ik voor een deel als inherent aan de nieuwe situatie beschouw, maar waarop ik, ook daar doe ik niet ingewikkeld over, voor een deel ook met laten we maar zeggen verbazing terugkijk. Tegelijkertijd stel ik met tevredenheid vast, dat, hoewel zeker niet alles rozengeur en maneschijn is, de nieuwe structuur van de schoolleiding, de nieuw taakverdeling tussen rector en conrectoren en de geprononceerdere rol van de coördinatoren zijn vruchten duidelijk begint af te werpen. Wanneer ik hoor dat zelfs Rob Molanus inmiddels voorzichtig de gedachte heeft geopperd dat het wellicht verstandig is wanneer ook hij zich van enige kantoorruimte laat voorzien, dan waardeer ik dat als een zichtbare vorm van professionalisering.
De sterke groei van het afgelopen jaar hebben we goed weten te verwerken. Schoolleiding en bestuur hebben zich het afgelopen jaar over het toelatingsbeleid gebogen en dat heeft in ieder geval voor het nu komende schooljaar geresulteerd in een duidelijke afremming van de groei. Die afremming is zeer welkom: we hebben tijd nodig om de groei van de voorgaande jaren te verwerken, we hebben bovendien tijd nodig om ons schoolgebouw geschikt te maken voor de grotere aantallen leerlingen die op ons afkomen. Want, laat daarover geen misverstand bestaan: die grotere aantallen leerlingen, die komen er. We hebben ons daarbij een bovengrens gesteld: niet meer dan 1150 leerlingen. Maar ons schoolgebouw moet daarvoor geschikt worden gemaakt: schoolleiding en bestuur verwachten dat in de loop van het komend schooljaar de eerste paal voor de uitbreiding geslagen kan worden en dat aan het eind van schooljaar 2002-2003 een uitgebreid én vernieuwd schoolgebouw beschikbaar zal zijn. Bij de realisatie van een en ander zult u nauw betrokken worden. Want binnen de nauwe grenzen waarbinnen de regelgeving, ook hier, ons dringt, willen wij pogen om van de school meer te maken dan een verzameling lokalen. De school moet een professionele werkomgeving worden. Een omgeving die ruimte biedt aan een professionele organisatie.
Want zo’n professionele organisatie willen we zijn. Het is niet genoeg een school te zijn waar inhoudelijk goed les wordt gegeven. Een professionele school is aanspreekbaar op het onderwijs dat wordt gegeven, op de inhoud, op de kwaliteit én op de resultaten. Professionele docenten zijn in staat daarover op een betrokken en open wijze te communiceren, met elkaar, met de schoolleiding, én met hun klanten, de leerlingen en hun ouders. Een dergelijke attitude staat in veel opzichten haaks op de sterk naar binnen gekeerde traditionele cultuur van het onderwijs. Ons SMC vormt daarop geen uitzondering, maar ik constateer wel dat hier over de noodzaak van cultuurverandering geen meningsverschil bestaat en dat we in dat veranderingsproces daadwerkelijk stap voor stap verder komen. Dat moet de basis zijn voor een succesvolle ontwikkeling van de school ook in de komende jaren.
Ik wens u allen een goed en buitengewoon ontspannen vakantie toe.
Toespraak, gehouden op 5 juli 2001, voor de Algemene Personeelsvergadering op het St. Michaël College in Zaandam, bij gelegenheid van het einde van het schooljaar 2000-2001.