Het nieuwste Brabant
Wat is Brabant? Hier, in dit huis, zijn we al gauw geneigd te zeggen: een provincie. En ja, Brabant is een provincie, zoals Noord-Holland dat is. En Overijssel. Maar wie Brabant zo naast Noord-Holland en Overijssel zet, realiseert zich meteen dat Brabant meer is dan een provincie. Brabant is een verhaal, of, zoals Gerard Rooijakkers het zo mooi zei: een idee, ‘maar wel een verrekes goed idee.’
Een paar jaar geleden probeerde het provinciebestuur dat idee te verwoorden in een dik boekwerk, Het Nieuwste Brabant, zo’n boek waarvan we vroeger op de uitgeverij zeiden: ideaal om je balkondeuren mee open te houden. Maar het is een mooie titel: Het Nieuwste Brabant. Want het maakt meteen duidelijk dat het Brabant van nu een ander Brabant is, dan het Brabant van toen. Het Brabant van nu is niet het Brabant waar de Leidse lakenfabrikant Pieter Vreede zich in 1790 vestigde, het is ook een ander Brabant dan het Brabant waar vader en zoon Philips in 1891 hun gloeilampenfabriek begonnen.
Tegelijkertijd staat Het Nieuwste Brabant in een traditie, waarin, zoals Wim van de Donk zijn voorganger Jan de Quay citeert, ‘met enige regelmaat stil wordt gestaan bij de “grote en grootse veranderingen, schokkend en beangstigend soms”, die zich voordoen in de Brabantse samenleving.’ ‘Een traditie van optimisme en samenwerken. Een traditie die van problemen kansen weet te maken. Een traditie waarin onderling vertrouwen en plezier worden herkend als belangrijke grondstoffen van een succesvolle economie en samenleving. Een traditie waarin verbeeldingskracht en verbindingskracht de constanten zijn.’
Dat is het Brabant waar ik elf jaar geleden naar toe kwam, het Brabant waaraan ik getracht heb de afgelopen jaren bij te dragen.
Waarom ik naar Brabant wilde komen? Het simpelste en kortste antwoord is: omdat me dat gevraagd werd. Maar de vraag verdient een wat langer antwoord.
Vorig jaar had Jan Hamming, burgemeester van Zaanstad, het over mijn passie voor onderwijs en cultuur. Die passie komt voort uit mijn overtuiging dat onderwijs en cultuur grote infrastructurele betekenis voor onze samenleving hebben, belangrijker misschien wel zijn dan wegen, kanalen en spoorlijnen. Cultuur definieert onze samenleving, vertelt verhalen en geeft de samenleving zo samenhang. Onderwijs geeft die cultuur door, borgt de continuïteit van onze samenleving. En die passie voor cultuur en onderwijs wordt gevoed door zorg en soms ergernis over de politieke en bestuurlijke verwaarlozing van die maatschappelijke betekenis. Onderwijs en cultuur leveren hun impact op de lange termijn, niet binnen de termijnen van maximaal vier jaar waarin de meeste politici denken. Die impact is ook nog eens moeilijk te meten. Pieter Hasekamp, directeur van het Centraal Planbureau, bevestigde het deze week nog een keer naar aanleiding van de doorrekeningen van de verschillende partijprogramma’s: ja, uitgaven voor onderwijs, voor wetenschap, voor cultuur, voor natuur hebben positieve economische effecten, maar die effecten zijn zo moeilijk te kwantificeren dat het CPB ze niet kan meenemen in zijn rekenmodellen. Dat leidt er weer toe dat uitgaven voor onderwijs, wetenschap, cultuur en natuur in die rekenmodellen negatieve effecten hebben. Onderwijs en cultuur bieden bestuurders ook nog eens weinig ruimte voor persoonlijke exposure, te weinig gelegenheid om voor de bühne lintjes door te knippen. Het is een beetje zoals met het politieke enthousiasme over fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Dat is er pas als er Nobelprijswinnaars gefeliciteerd kunnen worden. En die blijken dan vaak hun heil al gezocht te hebben in het buitenland.
Maar ik meende in Brabant een bestuurlijk klimaat te zien waar ruimte voor mijn passie was, het Brabant dat ik herkende en ben gaan omschrijven als regio van kennis en innovatie met creativiteit als motor. En ik heb geen ongelijk gehad.
De afgelopen maanden is heel vaak aan mij gevraagd: ben je tevreden? Waar ben je trots op?
Ik ben trots op de plek waar we nu zijn: de Tilburgse Spoorzone, de LocHal. Dit gebouw, in 2019 World Building of the Year en nu genomineerd voor de Mies van der Roheprijs 2022, zoiets als de Nobelprijs voor architectuur, is voor mij persoonlijk een beetje het icoon voor dat Nieuwste Brabant, product van een ondernemende overheid die groot durfde te denken en ruimte gaf aan verbeeldingskracht.
Deze plek heeft naar mijn overtuiging alles in zich om als we straks terugkeren naar een meer normale wereld uit te groeien tot het culturele hart van Zuid-Nederland. Niet voor niets presenteerde Ingrid van Engelshoven hier, in deze Glazen Zaal, haar cultuurbeleid voor de nu begonnen cultuurplanperiode. Niet voor niets vond hier de installatie van Lieke Marsman als dichter des vaderlands plaats. Niet voor niets werd vanuit dit gebouw het Landelijk Cultuurdebat gevoerd. Daar ligt dus een opdracht en een uitnodiging aan de bewoners van dit gebouw én aan de overheden, gemeente én provincie, die verantwoordelijkheid dragen voor het gebouw en zijn bewoners.
Deze plek is voor mij symbool voor het succes van de Brabantse culturele sector in de afgelopen jaren. We komen van ver, maar we zijn heel ver gekomen. Het Brabantse cultuuraanbod is rijker en gevarieerder geworden. De waardering voor dat aanbod groeide, in Brabant maar ook daarbuiten. Brabant is veel zichtbaarder geworden op de culturele kaart van Nederland. De meest in het oog springende vernieuwingen? De systematiek van het in 2013 gelanceerde Impulsgeldenprogramma dat aanvragers ondersteuning biedt in de vorm van kennis, leningen en verschillende vormen van subsidie en met die aanvragers in gesprek gaat over waar het te ondersteunen project ze moet brengen. Projecten als We Care!, Energy Meets the Arts en FoodLab Peel, waarin kunst wordt verbonden met grote maatschappelijke opgaven op het gebied van zorg, energie en landbouw. De talenthubs, nieuwe vormen van talentontwikkeling, waarbij individuele talenten centraal staan en presenterende organisaties medeverantwoordelijk zijn voor hun ontwikkeling. De Cultuur Loper, ontwikkeld onder de paraplu van het landelijke programma Cultuureducatie met Kwaliteit, die cultuuronderwijs tot integraal onderdeel van het curriculum maakt.
En die vernieuwingen betaalden zich uit: het aantal meerjarig gefinancierde Brabantse instellingen groeide van 46 in 2017 naar 73 nu, het bedrag dat voor die instellingen beschikbaar is, groeide mee van 26,5 miljoen naar bijna 35 miljoen euro. Die groei zit met name in de Rijksbijdrage aan de Brabantse culturele infrastructuur: die steeg van 14,3 miljoen euro per jaar in de periode 2017-2020 naar 21,1 miljoen voor de periode tot 2024. Het aantal Brabantse instellingen in de culturele eredivisie, de BIS, groeide eveneens: van zeven naar twaalf. Het Brabantse aandeel in de landelijke koek, in 2013-2016 nog geen twee procent, is intussen meer dan verdrievoudigd.
Dat is in de allereerste plaats het succes van de culturele sector zelf, maar het is een succes dat mede mogelijk is gemaakt door beleidskeuzes. Door provinciaal beleid dat is gaan sturen op structuurversterking. Door beleid van provincie en steden dat was gericht op samenwerking.
Dat beleid zou er niet zijn geweest zonder de invloed van de sterke kennis- en uitvoeringsstructuur waarmee Brabant zich onderscheidt van andere provincies.
Er zijn nog steeds politici die uitvoering probleemloos definiëren als ‘overhead’ waarop vooral bezuinigd moet worden. Ook al hebben de affaires rond, bijvoorbeeld, de Voedsel- en Warenautoriteit, de Belastingdienst, de GGD en, hier in Brabant, de uitvoering van de BrabantStad-regeling duidelijk gemaakt hoe onverstandig dat is. Je hoeft er alleen de krant maar voor te lezen. En voor wie dat niet genoeg is: lees het rapport dat de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties, de commissie-Bosman, vorige week aan de Tweede Kamer aanbood. Het is een pleidooi juist voor versterking van de positie van uitvoeringsorganisaties en het roept beleidsmakers op veel nadrukkelijker gebruik te maken van de kennis die door die organisaties in de uitvoeringspraktijk wordt opgedaan, als impuls voor beleidsvernieuwing.
Ik ben trots op die kennis- en uitvoeringsstructuur, trots op de goede relaties die de organisaties binnen die structuur met elkaar onderhouden, maar uiteraard vooral trots op mijn eigen organisatie, Kunstloc Brabant, de – ik zeg het toch maar ronduit – succesvolle fusie van Kunstbalie en bkkc. De mensen die hier werken hebben een onmisbare rol gespeeld bij de vernieuwingen die ik hierboven aanstipte, de ontwikkeling van het impulsgeldenprogramma, de Brabantse talenthubs en De CultuurLoper, bij de vele experimenten in het verbinden van cultuur en samenleving, beleidsinstrumenten waarmee Brabant zich landelijk voorbeeldstellend heeft gemaakt.
Maar ik kan geen afscheid nemen zonder stil te staan bij de constatering dat bij het verbindende verhaal van Het Nieuwste Brabant door de coalitie die nu in het provinciehuis regeert vraagtekens worden gezet. Wie het in december gepresenteerde Beleidskader leest kan niet anders dan concluderen dat de provincie cultuur niet langer ziet als een voor de regio van kennis en innovatie essentiële infrastructurele voorziening, althans die voorziening niet langer als een vanzelfsprekende provinciale verantwoordelijkheid ziet.
Dat is een persoonlijke teleurstelling. Maar het is ook iets wat me oprecht verbaast: dat juist op het moment dat landelijk het Brabantse beleid overgenomen lijkt te worden, in Brabant een langspeelplaat wordt afgedraaid die al vals klonk toen hij tien jaar geleden in Den Haag werd opgezet. En dat daarbij alle wetenschappelijk onderzoek en beleidsanalyses die laten zien hoe onverstandig dat is onbeargumenteerd terzijde worden geschoven. Soms zelfs baarlijke onzin wordt verkondigd. Nog heel onlangs hoorde ik een Brabants Statenlid zeggen dat de culturele sector eraan zal moeten wennen dat niet alles met subsidies kan worden gefinancierd. Daar hoeft de culturele sector niet aan te wennen. Daar is ze al lang aan gewend. Ze zou niet anders willen. Ik zeg het dus toch nog maar een keer:
- Cultuurbeleid hoort over veel meer dan subsidies te gaan, cultuurbeleid gaat over maatschappelijke infrastructuur.
- Cultuursubsidies zijn er dan ook niet voor kunstenaars, cultuursubsidies zijn er voor de samenleving. Zoals, naar ik hoop, alle door de overheid verstrekte subsidies maatschappelijke doelen dienen.
- In de culturele sector wordt bij lange na niet alles met subsidies gefinancierd. Sterker: de culturele sector is de enige sector die ik ken waar publiek-private samenwerking vanzelfsprekend en succesvol is.
- De culturele sector is dan ook veel minder van overheidsfinanciering afhankelijk dan bijvoorbeeld de landbouw of de wegenbouwsector, terwijl het directe economische belang van de sector ongeveer het dubbele is.
Het is mij een raadsel waarom er politici zijn die de indruk wekken dit allemaal niet te willen weten. Het is mij al evenzeer een raadsel waarom die politici in eigen kring niet nadrukkelijk worden tegengesproken.
Maar ik leef met het adagium van Karl Popper: optimisme is een morele plicht. En dus vertrouw ik op de veerkracht die in het verhaal van Brabant besloten ligt, op de traditie van verbeeldingskracht en verbindingskracht.
En dus blijven er goede redenen om een aantal mensen te bedanken.
Ik dank en complimenteer allereerst het Brabantse culturele veld, hier vertegenwoordigd door De Kunst van Brabant en DokC, voor het begrip, het gegroeide vertrouwen, de kritische zin én de samenwerking.
Ik dank Provinciale Staten van Noord-Brabant, de gedeputeerden en de ambtenaren in het provinciehuis, met name hen met wie ik de langste tijd heb samengewerkt, omdat zij de ruimte hebben gecreëerd waarbinnen wij konden doen wat we hebben gedaan en waarbinnen het culturele veld zijn kansen kon pakken.
Ik dank de gemeente Tilburg en met name de wethouders Berend de Vries en Marcelle Hendrickx voor wat ze hier in de Spoorzone en in dit gebouw, de LocHal, mogelijk hebben gemaakt.
Ik dank de collega’s bij de Bibliotheek Midden-Brabant, Seat2Meet en Cast, bij de BrabantStad-partners en uiteraard bij de andere provinciale kennis- en uitvoeringsorganisaties – Erfgoed Brabant, Cubiss, Brabant C, Visit Brabant, Het PON|Telos – voor de jarenlange samenwerking.
Ik dank mijn raad van toezicht in zijn steeds wisselende samenstelling voor het jarenlange vertrouwen.
Maar ik dank vooral mijn collega’s bij Kunstloc Brabant. Van hen neem ik later afscheid, maar ik wil hier gezegd hebben: zij zijn het kapitaal van onze organisatie en verdienen het gekoesterd te worden. Zij deden en doen het werk, zorgen er voor dat dat werk doorgaat, maken directeuren vervangbaar. Eén iemand wil ik hier met name noemen: Jan Stoffels, bij leven directeur-bestuurder van Kunstbalie, met wie ik in 2014 het besluit nam om gezamenlijk naar de LocHal te verhuizen en vervolgens, in 2017, om voorafgaand aan die verhuizing te fuseren tot de sterke organisatie die er nu staat. Zijn vertrouwen in de nieuwe organisatie, zijn vertrouwen in mij zijn voor mij de jaren na de fusie wezenlijk geweest.
En dan eindig ik met een gedicht, van Cees Nooteboom, uit zijn laatste bundel Afscheid:
Hoofden zag ik, talloze hoofden,
veldheren, minnaars, reizigers
tussen de sterren. Elk hoofd zijn
eigen verhaal, verborgen in de plooien
van hersens, langs smalle rivieren
van bloed, riet aan de oevers, geheime
landschappen waar niemand kon komen,
behalve een eenzame reiger,
een die alles zou horen, verborgen
gedachten, verlangens. Die eenzame reiger
was ik, en alleen aan het water
schreef ik op wat ik zag, wat ik hoorde
hoofd voor hoofd.
Ik trek mij terug, ga andere dingen doen, maar zal de ontwikkelingen hier blijven volgen en er wellicht ook nog wel eens iets van vinden. Als die eenzame reiger die, alleen aan het water, opschrijft wat hij zag en hoorde. Want Brabant en de Brabantse culturele sector zijn mij te dierbaar geworden om me volledig achter de Zuiderwaterlinie terug te trekken.
Toespraak gehouden bij mijn afscheid als directeur-bestuurder van Kunstloc Brabant, op 6 maart 2021 in de LocHal in Tilburg.