Cultuurbeoefening: een sterk ecosysteem?

Iedereen lijkt het erover eens te zijn: cultuureducatie en cultuurbeoefening hebben grote maatschappelijke betekenis, maar staan onder grote druk. Eind 2024 maakten Rijk, provincies en gemeenten bestuurlijke afspraken om zich gezamenlijk in te zetten voor ‘een sterk ecosysteem voor cultuurbeoefening, waarin iedereen de mogelijkheid heeft een leven lang cultuur te beoefenen’, waarbij de cultuur- en erfgoedbeoefenaars centraal worden gesteld en cultuur nadrukkelijk wordt verbonden met sociaal-maatschappelijke opgaven. Het is de vraag hoe serieus partijen de gemaakte afspraken nemen, nog maar een halfjaar nadat ze getekend zijn.
Eerder dit jaar schreef ik over de ‘culturele benchmark’, het tweejaarlijkse onderzoek door het CBS in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) naar gemeentelijke en provinciale cultuuruitgaven. De uitkomsten van het in november 2024 gepubliceerde onderzoek lieten zien dat de totale uitgaven aan cultuur sinds 2017 weliswaar zijn toegenomen, maar dat die stijging geen gelijke tred houdt met de inflatie. Cultuuruitgaven maken langzaamaan een steeds kleiner deel uit van de totale uitgaven van gemeenten en provincies[1]Chris van Koppen, ‘De culturele benchmark 2023’, 27 december 2024; Id., ‘Gemeentelijk  cultuurbeleid: benchmark 2023’, 31 december 2024; Id., ‘Cultuur aan de Zaan: benchmark 2023’, 21 … Lees meer.
In Cultureel Kapitaal ging Arno Neele, onderzoeker bij LKCA, specifiek in op de gemeentelijke en provinciale uitgaven aan kunst- en cultuureducatie: ‘Terwijl de totale cultuuruitgaven van gemeenten tussen 2017 en 2023 met 23 procent stegen, was de stijging bij de uitgaven aan kunst- en cultuureducatie slechts 5 procent. Bij de provincies stegen de cultuuruitgaven met 22 procent, maar de uitgaven aan educatie met 10 procent. […] Gecorrigeerd voor inflatie ging er in 2023 ongeveer 15 procent minder lokale en provinciale subsidie naar dit domein dan in 2017. In 2017 ging er nog 10 procent van het cultuurbudget van gemeenten en provincies naar kunst- en cultuureducatie. In 2023 was dit nog maar 8 procent’[2]Arno Neele, ‘Een somber beeld: er gaat steeds minder geld naar cultuureducatie. Cultuuruitgaven van gemeenten onder de loep’. Cultureel Kapitaal 22 mei 2025..
Wie naar de uitgaven per hoofd van de bevolking kijkt constateert dat die sinds 2017 nauwelijks gestegen zijn: van €12,28 in 2017 naar €12,42 in 2023. Terwijl de inflatie in diezelfde periode zo’n 24% bedroeg. Tegelijkertijd zijn de verschillen binnen Nederland groot. Het maakt uit waar je woont.

Gemeentelijke en provinciale uitgaven cultuureducatie 2023 en 2017

2023 2017
provincie gemeenten totaal provincie gemeenten totaal
Friesland 1,68 11,80 13,48 0,72 4,50 5,22
Groningen 2,64 16,92 19,55 1,67 4,63 6,30
Drenthe 5,30 11,26 16,56 3,69 9,37 13,06
Overijssel 1,70 11,97 13,67 0,95 13,65 14,60
Gelderland 1,24 10,83 12,07 0,60 7,07 7,67
Flevoland 1,10 15,61 16,71 1,84 13,64 15,48
Utrecht 1,39 8,02 9,41 9,64 9,64
Noord-Holland 0,25 13,27 13,53 0,09 11,73 11,82
Zuid-Holland 0,61 10,29 10,90 0,43 9,96 10,39
Zeeland 1,04 8,76 9,80 10,34 10,34
Noord-Brabant 0,23 12,59 12,81 2,47 16,33 18,80
Limburg 2,08 7,64 9,73 2,49 17,89 20,38
Nederland 1,06 11,36 12,42 1,00 11,27 12,28

 

In Friesland, Groningen, Drenthe en Flevoland ligt het per hoofd van de bevolking geïnvesteerde bedrag fors boven het landelijke gemiddelde. De stijging ten opzichte van 2017 mag in Friesland en Groningen zelfs ronduit spectaculair worden genoemd. Daar staat tegenover dat in Utrecht, in Zeeland en in Limburg nog geen €10 per hoofd van de bevolking beschikbaar is. In alle drie die provincies is het per hoofd beschikbare bedrag ten opzichte van 2017 gedaald, in Limburg zelfs meer dan gehalveerd. Een scherpe daling zien we ook in Noord-Brabant, waar zowel de gemeenten als de provincie fors gas terugnamen. Daarnaast: gemeenten met meer dan 100.000 inwoners doen meer dan gemiddeld, gemeenten met minder dan 50.000 inwoners substantieel minder[3]‘Detaillering cultuurlasten gemeenten en provincies, 2023’, CBS 11 november 2024..

Neoliberalisme

Arno Neele wijst op het neoliberalisme als oorzaak voor de afnemende bereidheid van overheden om te investeren in kunst- en cultuureducatie. Nu zijn er weinig politici die zich graag afficheren als neoliberaal. Liever presenteren ze zich als conservatief, anti-woke of ‘gewoon liberaal’. Onder liberalen was en is het dan ook bon ton om te ontkennen dat er zoiets als neoliberalisme bestaat[4]Volgens Patrick van Schie, sinds 2001 directeur van de Prof. Mr. B.M. Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD, is neoliberalisme een ‘verschijnsel dat niet bestaat’, een … Lees meer Lees eens een boek, ben ik, in navolging van NRC-journalist Mark Lievisse Adriaanse, geneigd ze toe te voegen[5]Mark Lievisse Adriaanse, ‘Hoe de democratie in Nederland “marktconform” werd’, NRC 24 januari 2024. Een literatuurlijstje: Edmund Fawcett, Liberalism. The Life of an Idea, Princeton 2018; … Lees meer.
Het neoliberalisme, aldus Annelien De Dijn, hoogleraar moderne politieke geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht, koestert ‘contrarevolutionaire ideeën over vrijheid’. Het vindt beperking van de staatsmacht belangrijker dan de versteviging van de controle van het volk op de regering. Vrijheid wordt gelijk gesteld aan persoonlijke zekerheid en individuele rechten. Democratie, respect voor minderheden,  rechtstaat: ze zijn van ondergeschikte betekenis.[6]Annelien De Dijn, Vrijheid. Een woelige geschiedenis (Amsterdam 2023), blz. 391-395. Neoliberaal beleid wil de bemoeienis van de staat met de economie beperken, de economie zo veel als mogelijk overlaten aan vrije markten. Feitelijk faciliteert het ‘een proces van marktmaken’, ‘waarin staat en kapitaal […] samen het ideologisch geloof in markten uitdragen; en waarin de democratische staat uiteindelijk onderworpen wordt aan het kapitaal.’[7]Mark Lievisse Adriaanse, ‘Hoe de democratie in Nederland “marktconform” werd’, NRC 24 januari 2024. Cf. Woltring, De marktconforme verzorgingsstaat. Conform de logica van het neoliberalisme zijn in ons land in de loop van de jaren negentig grote delen van het publieke domein geprivatiseerd: het openbaar vervoer, de energievoorziening, postbezorging en telecommunicatie, zelfs de volkshuisvesting en delen van de gezondheidszorg en het onderwijs.
In een samenleving waarin het vrijemarktdenken domineert wordt verondersteld dat alles van waarde kwantificeerbaar is, worden waarden geïnstrumentaliseerd en is alles van intrinsieke waarde weerloos.[8]Menno Lievers, ‘De samenleving kan heel goed zonder de geesteswetenschappen’, NRC 11 december 2018. Het is het door socioloog en politicoloog Merijn Oudenampsen als ‘een kwestie van zakelijk realisme, gewoon gezond verstand’ beschreven ‘nieuw rechtse’ geluid: ‘Ongelijkheid is natuurlijk, herverdeling kunstmatig; culturele homogeniteit is natuurlijk, diversiteit kunstmatig; de markt is natuurlijk, de verzorgingsstaat kunstmatig; gezag is natuurlijk, tegenspraak kunstmatig.’ Het is een ‘schijnbaar vanzelfsprekend’, maar verarmd en verarmend discours dat ‘een breed anti-intellectueel repertoire mogelijk [maakt]’ en wetenschappelijke inzichten negeert,[9]Oudenamspen, De conservatieve revolte, blz. 329-330. maar, zo is gebleken, zich beleidsmatig goed leent voor een gemakzuchtige legitimering van aanslagen op de domeinen van natuur, onderwijs, wetenschap en kunst en cultuur. Het creëert een politieke context waarin het mantra geldt dat theatermaker Zarah Bracht in haar monoloog Being wrong and how to admit it een op haar carrière terugkijkende politicus in de mond legt: ‘Als iedereen aan zichzelf denkt, wordt er aan iedereen gedacht.’[10]Interview met Zarah Bracht in de Volkskrant 29 oktober 2020. In een klimaat waarin de maatschappij wordt gedefinieerd als vennootschap en niet als samenleving, waarin veel aandacht is voor nut en rendement en veel minder voor nieuwsgierigheid, verbazing en verbeelding, waarin vooral gevraagd wordt naar ‘hoe’, en veel minder naar ‘wat’ en ‘waarom’ worden kunst en cultuur in de eerste plaats geassocieerd met plezier en ontspanning. Ik moet dan denken aan Mona Keijzer, die, toen nog de nummer twee van het CDA, overheidssteun voor kunst en cultuur vergeleek met haar eigen fitnessroutine: ze vond dat kunst niet gesubsidieerd hoefde te worden, omdat haar hardloopsessies dat ook niet werden.[11]George Knight. ‘Ontieglijke domheid van Mona Keijzer (CDA) over kunst. Is ze nou echt zo dom of doet ze alsof ze dom is? Wat is erger?’, 20 juni 2020; Karolien Knols, ‘“Het gekke is: als je … Lees meer Zij staat voor een klimaat waarin cultuur, maar ook sport worden gedefinieerd als een individuele verantwoordelijkheid, onderdelen van het particuliere domein. Waarin hun collectieve, maatschappelijke betekenis zo niet wordt ontkend dan toch gebagatelliseerd[12]Cf. Chris van Koppen, ‘Kunst en cultuur in een verdeelde samenleving’..
Op lokaal niveau heeft het de afgelopen decennia in de praktijk geleid tot beleid dat zich beperkt tot het faciliteren van accommodaties: de gemeente zorgt voor sporthallen en sportvelden, biedt onderdak aan centra voor kunst- en cultuureducatie. Maar voor wie daar wil sporten, zwemles wil krijgen, piano willen leren spelen, wil schilderen of wil keramieken is de gemeente niet thuis. Het resultaat? Hbo- en wo-gediplomeerden en stadsbewoners zijn actievere sport- en cultuurbeoefenaars dan praktisch opgeleiden en dorpsbewoners. Voor mensen met een lager inkomen of een beperkte mobiliteit ligt de deelname aan sport en cultuur lager dan voor andere groepen[13]Remco van de Dool, Thomas de Hoog & Britt Swartjes, Participatie in sport en cultuur, Mulier Instituut/Boekmanstichting, juni 2025..
Wanneer Arno Neele dan concludeert dat de middelen die provincies en gemeenten reserveren voor cultuurbeleid niet in verhouding staan tot de in cultuurnota’s geformuleerde ambities, ben ik geneigd die conclusie wat al te vriendelijk te vinden. Die cultuurnota’s zijn een vorm van bewuste windowdressing, waarmee de politiek tracht de mate waarin zij zich distantieert van haar verantwoordelijkheid voor de commons aan het zicht te onttrekken.

Cultuur en sport

Cultuur en sport worden beide hard geraakt door de terugtrekkende bewegingen van de overheid. Tegelijkertijd is het goed om ons te realiseren dat de cultuursector kwetsbaarder is dan de sportsector. Omdat de business case voor cultuur in een aantal opzichten fundamenteel verschilt van die voor sport.

Voor de culturele sector is het lastiger om alternatieve inkomstenbronnen aan te boren dan voor de sportsector.
Sportsponsoring zorgt voor meer exposure dan cultuursponsoring: logo’s op shirts, reclameborden langs het veld, zichtbaarheid op televisie. De cultuursector kan daar weinig tegenover stellen. Wie wel eens te gast is geweest in de skybox van een voetbalstadion, weet dat je daar kan netwerken zonder last te hebben van de wedstrijd die wordt gespeeld. Dat lukt bij een theatervoorstelling of zelfs bij de opening van een tentoonstelling niet. Sport levert volgens de in de private sector dominerende marketinglogica meer rendement op dan cultuur. En het prestige dat je aan cultuursponsoring zou kunnen ontlenen? In een land waar de overheid niet in staat is garanties te geven aan instellingen waar de particuliere sector in zou willen investeren en waren sommige politici uitstralen cultuur een elitaire hobby te vinden en cultuurmakers afdoen als linkse lobbyisten, kan het niet verbazen dat bedrijfsleven en mecenassen kopschuw reageren op de suggestie te geven aan cultuur. Het levert de grote, nationale instellingen uitdagingen op. Voor kleine lokale initiatieven is het een serieus probleem, te meer waar in het proces van economische schaalvergroting en globalisering het lokale bedrijfsleven steeds minder aanspreekbaar is op zijn (mede)verantwoordelijkheid voor de lokale samenleving.

De doorstroom van cultuur op school naar cultuurbeoefening in de vrije tijd wordt veel minder goed gefaciliteerd dan die van sport op school naar sportbeoefening in de vrije tijd.
Cultuur en sport hebben beide een plek in het curriculum van het basisonderwijs, maar die plek is voor cultuur kwetsbaarder, want niet vastgelegd in een minimum aantal uren, dan voor sport. Op de PABO’s is cultuuronderwijs een ondergeschoven kindje is, met als gevolg dat in het basisonderwijs de culturele bagage die kinderen meekrijgen sterk afhankelijk is van persoonlijke voorkeuren van leerkrachten en schoolleiders. Waar voor sport dit gemis vaak wordt opgevangen met gespecialiseerde vakdocenten, gebeurt dat voor de cultuurvakken veel minder, en zeker niet voor de volle breedte van het culturele spectrum. Waarbij het niet helpt dat er wel opleidingen zijn tot (algemeen) sportdocent, maar niet tot cultuurdocent. Met als gevolg dat het cultuuronderwijs afhankelijk is van discipline-georiënteerde vakspecialisten, die niet vanzelfsprekend over de expertise beschikken om effectief interdisciplinair te werken en niet getraind zijn in het begeleiden van grotere groepen niet allemaal even intrinsiek gemotiveerde leerlingen. Het gevolg is dat waar jonge kinderen in het basisonderwijs wel als vanzelfsprekend kennis maken met een breed scala van sporten, die kennismaking met de verschillende vormen van cultuurbeoefening veelal achterwege blijft.

Sportbeoefening in de vrije tijd is het werkterrein van vrijwilligers, cultuurbeoefening in de vrije tijd het werkterrein van professionals, met als gevolg dat cultuurlessen duurder zijn dan het lidmaatschap van een sportvereniging.
Terwijl de sportwereld in de primaire beeldvorming wordt gedomineerd door professionele beoefenaars, grootverdieners vaak, is de wereld van de breedtesport een wereld van vrijwilligers. Het zijn vader en moeders, liefhebbers, die coachen, teams begeleiden, kantines bemensen. Het cultuuronderwijs in de vrije tijd daarentegen is in hoge mate geprofessionaliseerd. Natuurlijk, er zijn verenigingen van vrijwilligers: harmonieën en fanfares, koren, amateurtoneelverenigingen. Maar de sector wordt gedomineerd door professionals, afgestudeerd aan conservatorium, kunstacademie, toneelschool, dansopleiding. Dans-, theater-, beeldende kunst- en muziekdocenten geven les als beroep, staan als betaalde dirigent of regisseur voor de amateurgezelschappen. Het is hun broodwinning. En onze overheden hebben met elkaar afgesproken er op toe te zien dat die professionals als medewerkers van door hen gesubsidieerde instellingen ordentelijk worden betaald: fair pay.
Het onvermijdelijke gevolg is de buitenschoolse cultuureducatie duurder en dus minder toegankelijk is sportbeoefening in de vrije tijd. Dat geldt a fortiori voor het muziekonderwijs. Waar theater-, dans- en schilderlessen in de regel groepsgewijs worden gegeven, worden muzieklessen vrijwel uitsluitend 1-op-1 aangeboden. De financiële gevolgen daarvan kunnen, indien de muzieklessen worden gegeven onder de paraplu van een ‘breed’ centrum voor de kunsten door docenten die werken in dienst of in opdracht van dat centrum, nog enigszins worden opgevangen door vormen van interne subsidiëring – een beetje naar analogie van de traditionele uitgeverij, waar bestsellers de publicatie van dichtbundels en riskante debuten mogelijk maken. Zelfstandige muziekscholen en centra voor de kunsten die niet meer zijn dan platforms waarop zzp’ers hun diensten aanbieden, hebben die mogelijkheid niet. Met als gevolg dat juist zelfstandige muziekscholen de afgelopen jaren de een na de ander de deuren hebben moeten sluiten. En dat het lijkt het alsof de crisis in het cultuuronderwijs vooral een crisis in het muziekonderwijs is.[14]Bea Ros, ‘Muziekeducatie staat onder druk. Hoe houden we het hoofd boven water? Werk aan de winkel voor opleidingen, overheid, muziekscholen en zzp’ers’, Cultuurkrant, april 2025. Maar we moeten ons goed realiseren: de muziekscholen zijn als de kanarie in de kolenmijn.

Bestuurlijke afspraken

In de afspraken die Rijk, provincies en gemeenten eind 2024 maakten over hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor ‘een sterk ecosysteem voor cultuurbeoefening, waarin iedereen de mogelijkheid heeft een leven lang cultuur te beoefenen’[15]‘Bestuurlijke afspraken cultuurbeoefening 2025-2027’, Staatscourant 10 januari 2025. Cf. ‘Bestuurlijke afspraken over cultuurbeoefening ondertekend door OCW, IPO en VNG’, LKCA 13 januari 2025. wordt de maatschappelijke betekenis van cultuurbeoefening nadrukkelijk onderstreept: cultuurbeoefening draagt bewezen bij aan persoonlijke ontwikkeling en mentale en fysieke gezondheid. Het verbindt mensen, is het ‘sociale cement’ van onze samenleving. Tegelijkertijd wordt vastgesteld dat ‘het klimaat voor cultuurbeoefening’ ‘onder druk’ staat: de verschillen tussen steden en dorpen, tussen wijken en scholen is te groot, het aantal muziekscholen en centra voor de kunsten daalt, het aantal ‘noodgedwongen zzp’ers’ neemt toe, het aantal actieve vrijwilligers neemt af, veroudert en verbindt zich minder vaak structureel aan activiteiten, het ontbreek aan voldoende goede en betaalbare huisvesting.
Met de ambities die vervolgens worden geformuleerd is ook niets mis. De partijen beloven zich in te zetten voor basisvoorzieningen voor cultuureducatie en -participatie, amateurkunst, talentontwikkeling en erfgoedparticipatie en immaterieel erfgoed in stad, dorp en landelijk gebied. Ze zeggen te streven naar duurzame samenwerking tussen cultuur en onderwijs, zodat elk kind op school kennis maakt met kunst, cultuur en erfgoed. Ze willen binnen- en buitenschools aanbod verbinden, zodat jeugd en jongeren zich verder kunnen ontwikkelen. Ze beloven voldoende (oefen)ruimte en een goede ondersteuningsstructuur voor cultuuraanbieders en -beoefenaars. Ze verklaren cultuurbeoefening te willen inzetten als antwoord op de maatschappelijke opgaven en daarbij de samenwerking te zoeken met andere domeinen, zoals zorg, welzijn en onderwijs.
De vraag is hoe realistisch die ambities zijn. De bestuurlijke afspraken gaan uit van bestaand beleid en budgetten op het gebied van cultuurbeoefening bij gemeenten, provincies en Rijk. Wie dan naar die bestaande budgetten kijkt, kan niet anders dan concluderen dat die tussen provincies en gemeenten zo uiteenlopen dat het een illusie is te denken dat bij gelijkblijvende budgetten de verschillen tussen steden en dorpen, tussen wijken en scholen daadwerkelijk kunnen worden verkleind. Wie dan ook nog eens zijn oor te luisteren legt in de gemeentelijke politiek, hoort hoe groot daar de zorgen zijn over het aankomende ‘ravijnjaar’ en ziet hoe afhoudend in Den Haag wordt gereageerd op die gemeentelijke zorgen, mag zich afvragen hoe serieus partijen de gemaakte afspraken nog maar een halfjaar nadat ze getekend zijn nemen.
Rijk, provincies en gemeenten spraken af dat halverwege de looptijd van het convenant, dus omstreeks de jaarwisseling 2026-2027, de samenwerking wordt geëvalueerd en dat, als daarbij zou worden geconcludeerd dat de beoogde resultaten niet worden bereikt, gezamenlijk ‘een oplossing’ moet worden gezocht. Misschien moet dan toch maar eens, eindelijk, gedacht worden aan de inzet van iets minder vrijblijvend instrumentarium. Aan een cultuurwet, die de verantwoordelijkheden van Rijk, provincies en gemeenten vastlegt. En zoals de Bibliotheekwet gemeenten verplicht tot de instandhouding van een openbare bibliotheekvoorziening, zou zo’n cultuurwet gemeenten moeten verplichten tot instandhouding van centra voor de kunsten, die, als het aan mij ligt, dan ten minste een drietal functies zouden moeten vervullen:

  • De centra voor de kunsten ondersteunen de binnenschoolse cultuureducatie. Ze helpen scholen bij de werving en waar nodig bijscholing van kunstvakdocenten voor de onderscheiden cultuurvakken en verzorgen een projectmatig aanbod van kort- en langlopende projecten die worden ingezet ter ondersteuning van het jaarprogramma.
  • De centra voor de kunsten verzorgen een (fysiek en financieel) toegankelijk buitenschools cultuuraanbod voor de volle breedte van het culturele spectrum, dat de hele talentenpiramide bedient, beginnend met een laagdrempelig, voor iedereen toegankelijk interdisciplinair cultuuraanbod op school- en wijkniveau, via eerst groepsgewijze later individuele lessen in een specifieke discipline, naar uiteindelijk lessen die voorbereiden op toelating tot een kunstvakopleiding.
  • De centra voor de kunsten functioneren, in samenwerking met de provinciale uitvoeringsorganisaties, als scholingsplek en marktplaats. Ze stellen cultuur- en onderwijsprofessionals in staat een visie te ontwikkelen op curriculumvernieuwing, op de functie van cultuureducatie daarin en op de betekenis van en voor kansengelijkheid. Ze verzorgen coaching, intervisie en bijscholing voor kunstvakdocenten, interne cultuurcoördinatoren en cultuurcoaches.[16]Cf. Chris van Koppen, ‘Cultuur: de kern voor de ontwikkeling van jonge mensen!’ 1 september 2023.

En wat mij betreft neemt de culturele sector het voortouw, gaat ze zelf schrijven aan zo’n ontwerp-wet.

Referenties

Referenties
1 Chris van Koppen, ‘De culturele benchmark 2023’, 27 december 2024; Id., ‘Gemeentelijk  cultuurbeleid: benchmark 2023’, 31 december 2024; Id., ‘Cultuur aan de Zaan: benchmark 2023’, 21 januari 2025.
2 Arno Neele, ‘Een somber beeld: er gaat steeds minder geld naar cultuureducatie. Cultuuruitgaven van gemeenten onder de loep’. Cultureel Kapitaal 22 mei 2025.
3 ‘Detaillering cultuurlasten gemeenten en provincies, 2023’, CBS 11 november 2024.
4 Volgens Patrick van Schie, sinds 2001 directeur van de Prof. Mr. B.M. Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD, is neoliberalisme een ‘verschijnsel dat niet bestaat’, een ‘stoplap voor linkse ongenoegens’. Cf. Patrick van Schie, ‘Neoliberalisme is een nonsenswoord’, Trouw 8 september 2014.
5 Mark Lievisse Adriaanse, ‘Hoe de democratie in Nederland “marktconform” werd’, NRC 24 januari 2024. Een literatuurlijstje: Edmund Fawcett, Liberalism. The Life of an Idea, Princeton 2018; Quinn Slobodian, Globalists. The End of Empire and the Birth of Neoliberalism, Cambridge (Mass.)/London 2018; Gary Gerstle, The Rise and Fall of the Neoliberal Order. America and the World in the Free Market Era, Oxford 2022; David Harvey, A Brief History of Neoliberalism, Oxford 2005; Wendy Brown, Undoing the Demos. Neoliberalism’s Stealth Revolution, New York 2015. Over Nederland: Merijn Oudenampsen, De conservatieve revolte. Een ideeëngeschiedenis van de Fortuyn-opstand, Nijmegen 2018; Bram Mellink & Merijn Oudenampsen, Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis, Amsterdam 2022; Naomi Woltring, De marktconforme verzorgingsstaat. Nederlands neoliberalisme in de lange jaren negentig, Amsterdam 2024.
6 Annelien De Dijn, Vrijheid. Een woelige geschiedenis (Amsterdam 2023), blz. 391-395.
7 Mark Lievisse Adriaanse, ‘Hoe de democratie in Nederland “marktconform” werd’, NRC 24 januari 2024. Cf. Woltring, De marktconforme verzorgingsstaat.
8 Menno Lievers, ‘De samenleving kan heel goed zonder de geesteswetenschappen’, NRC 11 december 2018.
9 Oudenamspen, De conservatieve revolte, blz. 329-330.
10 Interview met Zarah Bracht in de Volkskrant 29 oktober 2020.
11 George Knight. ‘Ontieglijke domheid van Mona Keijzer (CDA) over kunst. Is ze nou echt zo dom of doet ze alsof ze dom is? Wat is erger?’, 20 juni 2020; Karolien Knols, ‘“Het gekke is: als je een biertje met politici drinkt, zeggen ze allemaal hoe belangrijk ze cultuur vinden”’, de Volkskrant 28 augustus 2017.
12 Cf. Chris van Koppen, ‘Kunst en cultuur in een verdeelde samenleving’.
13 Remco van de Dool, Thomas de Hoog & Britt Swartjes, Participatie in sport en cultuur, Mulier Instituut/Boekmanstichting, juni 2025.
14 Bea Ros, ‘Muziekeducatie staat onder druk. Hoe houden we het hoofd boven water? Werk aan de winkel voor opleidingen, overheid, muziekscholen en zzp’ers’, Cultuurkrant, april 2025.
15 ‘Bestuurlijke afspraken cultuurbeoefening 2025-2027’, Staatscourant 10 januari 2025. Cf. ‘Bestuurlijke afspraken over cultuurbeoefening ondertekend door OCW, IPO en VNG’, LKCA 13 januari 2025.
16 Cf. Chris van Koppen, ‘Cultuur: de kern voor de ontwikkeling van jonge mensen!’ 1 september 2023.

Artikel delen? Graag!

Zaanse lente?