Kunst en cultuur in een verdeelde samenleving
Op 1 juni 2018 fuseerden Kunstbalie en brabants kenniscentrum kunst en cultuur tot de nieuwe organisatie Kunstloc Brabant. Ik ervaar dit als een mooie en logische stap, want de kennis en netwerken van Kunstbalie (amateurkunst, cultuureducatie en community art) en bkkc (professionele kunst) sluiten perfect op elkaar aan. De fusie biedt een uitgelezen kans ze met elkaar te verbinden. Om, het uiteindelijke doel, de dienstverlening aan de culturele sector, de provincie en gemeenten efficiënter, vollediger en flexibeler te maken.
In de loop van het fusieproces is met enige regelmaat aan mij gevraagd: wat drijft je? Ik heb in de loop van de jaren verschillende pogingen gedaan daarover iets samenhangends op papier te zetten. Zo’n vijftien jaar geleden deed ik het voor de uitgeverij waar ik toen werkte, toen er een uitgeefplan voor een ‘mens & maatschappij’-fonds moest komen. Een oud-collega uit die tijd, aan wie ik eerder dit jaar een versie van wat hier volgt liet lezen, herkende er dingen uit en herinnerde mij eraan. Op de havo/vwo-school waar ik al veel te lang toezichthouder ben, houd ik jaarlijks, aan het eind van het schooljaar, een toespraakje waarin ik poog de ontwikkelingen zoals ik ze zie in onderwijsland in een breder perspectief te zetten. Sinds ik in 2010 directeur werd bij bkkc doe ik jaarlijks hetzelfde voor het kunst- en cultuurbeleid. Ik vond en vind het een van de leukste dingen in mijn werk. Als ik dan teruglees wat ik in de loop van de jaren schreef, zie ik geleidelijk een steeds ‘ronder’ verhaal ontstaan.
Ik ben historicus. Ik reageer altijd wat allergisch wanneer mensen zeggen in een overgangstijd te leven, op een breukvlak van tijdperken. Het is met de beleving van de eigen tijd als overgangstijd als met de klacht over de jeugd van tegenwoordig: hij is van alle tijden. Maar toch: ook ik zie dat zich grote veranderingen voltrekken en dat we – de mensheid, onze samenleving – voor grote uitdagingen staan. Denk op mondiale schaal aan het veranderende klimaat en in onze samenleving de groeiende ongelijkheid en de steeds grotere diversiteit.
In het licht van die uitdagingen zijn kunst en cultuur volgens mij actueler dan ooit. Voor mij is cultuur alles wat onze samenleving samenhang geeft en is kunst de reflectie daarop. Kunst en cultuur gaan dus over vernieuwing en continuïteit. Ze appelleren aan de onvoorstelbare kracht van de verbeelding, waarmee we ons andere werkelijkheden kunnen voorstellen, ons een beeld kunnen vormen van het verleden, kunnen dromen van de toekomst, ons kunnen verplaatsen in een ander. Ze geven vorm aan de normen en waarden die onze samenleving samenhang geven. Ze laten ons de werkelijkheid niet als gesloten maar als open ervaren. Ze geven mij lucht en zuurstof.
Ik realiseer me dat dit niet voor iedereen vanzelfsprekend is. De discussie zoals die door Halbe Zijlstra bij het aantreden van het kabinet-Rutte I werd gevoerd, zorgde voor een crisis in de maatschappelijke legitimering van kunst en cultuur. Die crisis kende vele en gecompliceerde oorzaken: de teloorgang van de culturele canon, de oriëntatie van relevante onderdelen van het kunstenveld op een selecte groep deskundigen in plaats van op het brede publiek, maar ook en misschien vooral het neoliberale discours dat veronderstelt dat alles van waarde kwantificeerbaar is en waarin geen ruimte is voor het nut van het (schijnbaar) nutteloze. Het is een verarmd en verarmend discours dat wetenschappelijke inzichten negeert, maar, zo is gebleken, zich beleidsmatig goed leent voor een gemakzuchtige legitimering van aanslagen op de domeinen van natuur, onderwijs, wetenschap en kunst en cultuur.
Inmiddels wordt over kunst en cultuur niet langer op de depreciërende toon gepraat die zes jaar geleden nodig werd geacht om de bezuinigingen van toen te rechtvaardigen. Met dank aan het herstel van onze economie is lokaal en landelijk zelfs sprake van een voorzichtige groei van de investeringen. Maar nog steeds domineert een neoliberaal discours, waarin de maatschappij wordt gedefinieerd als vennootschap en niet als samenleving, waarin veel aandacht is voor nut en rendement en veel minder voor nieuwsgierigheid, verbazing en verbeelding, waarin vooral gevraagd wordt naar ‘hoe’, en veel minder naar ‘wat’ en ‘waarom’. In zo’n klimaat worden kunst en cultuur in de eerste plaats geassocieerd met plezier en ontspanning en kost het kunstenaars moeite voor hun artistieke prestatie een volwaardige beloning te bedingen. Politici die menen dat artistieke prestaties kunnen worden beloond met een kratje bier of kunst beschouwen als niet meer dan een particuliere hobby vergelijkbaar met motorrijden of loodgieten vinden een willig oor bij groepen die geneigd zijn kunst en cultuur te associëren met vermaak voor de elite. En dan helpt het niet wanneer spraakmakende delen van de kunst- en cultuurwereld zich vooral op de traditionele bovenlaag blijven oriënteren en moeite hebben om zich te verhouden tot de veranderende en steeds diverser wordende samenleving waarin de ongelijkheid toeneemt.
Een organisatie die uitvoering wil geven aan cultuurbeleid moet zich tot die maatschappelijke werkelijkheid verhouden en in die werkelijkheid draagvlak voor dat beleid zoeken en creëren. Daar, in het versterken van het maatschappelijk draagvlak voor kunst en cultuur zie ik dan ook een belangrijke taak voor onze organisatie. Versterken van het draagvlak door de culturele sector te verbinden met andere domeinen en de betekenis van kunst en cultuur voor die andere domeinen zichtbaar en tastbaar te maken. Versterken van het draagvlak door de culturele sector zelf weerbaarder te maken. Versterken van het draagvlak door burgers van jongs af vertrouwd te maken met kunst en cultuur, bij te dragen aan een gevoel van gemeenschappelijkheid.
Breukvlak
‘Dit is gewoon een waanzinnig gaaf land.’ Zo trapte Mark Rutte in februari 2015 de VVD-campagne voor de Statenverkiezingen af.[1] Ik vind het woord ‘gaaf’ niet zo tof, maar ongelijk heeft Rutte niet. Ik realiseer me maar al te goed dat ‘de goede oude tijd’ niet bestaat. De wereld staat er op alle fronten beter voor dan ooit en er is op de wereld vrijwel geen betere plek om te leven dan ons land. We worden gezonder, rijker, leven meer in vrede, en zijn zelfs steeds gelukkiger dan ooit. En dat is niet alleen zo in het rijke Westen, maar overal ter wereld. En wie daar aan twijfelt: lees de boeken van de Zweedse arts Hans Rosling, een van de grondleggers van Artsen zonder Grenzen en in 2009 door Foreign Policy Magazine uitgeroepen tot een van de 100 vooraanstaande denkers van de wereld, de Zweedse historicus Johan Norberg, verbonden aan het Cato Institute, een libertarische Amerikaanse denktank, en Steven Pinker, hoogleraar cognitieve psychologie aan Harvard.[2] Of volg de berichten op www.worldsbestnews.nl, een initiatief van onder meer de Tilburgse journalist en filosoof Ralf Bodelier (ooit was ik zijn uitgever), die wil inspireren met nieuws over vooruitgang in de wereld. Tegelijkertijd is voor Bodelier de geschiedenis geen vanzelfsprekende eenrichtingsweg naar het paradijs. Ook hij ziet dat we – de mensheid, onze samenleving – voor grote uitdagingen staan: ‘We hebben alle reden om optimistisch te zijn over het verleden, maar we kunnen niks zeggen over morgen. We zullen ons moeten blijven inspannen om de wereld beter te maken.’[3] Optimisme is iets anders dan zorgeloosheid.
De Brabantse commissaris van de koning, Wim van de Donk, had het in zijn nieuwjaarstoespraak op 11 januari 2018 over die uitdagingen. Waarschuwend en agenderend verwees hij naar het pamflet Wat op het spel staat dat de Duitse historicus Philipp Blom in 2017 publiceerde. Blom, schrijver van succesvolle monografieën over de Verlichting en over de cultuurgeschiedenis van de eerste decennia van de 20e eeuw, formuleerde twee grote uitdagingen: de klimaatcrisis met haar verstrekkende gevolgen, en de digitalisering van de arbeid die kan leiden tot massawerkeloosheid en een algeheel verlies van zin- en betekenisgeving.[4] Weliswaar kan met recht worden vastgesteld dat we de door Blom gesignaleerde problemen met onze technologie kunnen oplossen en dat we op mondiaal niveau alleen problemen hebben met de uitvoering en onenigheid over wie wat moet betalen,[5] maar Blom en in zijn kielzog Van de Donk hebben redenen om niet heel optimistisch te zijn over de weg waarlangs die oplossingen bereikt kunnen worden. Met name vragen zij zich af of ons democratisch bestel de uitdagingen ongeschonden het hoofd kan bieden. Blom, en al eerder Van de Donk, zetten in dat verband vraagtekens bij het new public management dat richting geeft aan het denken over de inrichting van het overheidsapparaat.[6] Democratie veronderstelt burgerschap. Burgerschap impliceert participatie. Maar overheden die zichzelf definiëren als het bestuur van een besloten vennootschap zijn geneigd burgers te zien als klanten. Burgers die als consument worden benaderd, worden niet medeverantwoordelijkheid gemaakt voor hun bestuur en zullen die medeverantwoordelijkheid dan ook niet voelen. Een burger die consumeert participeert niet. Hij wil bediend worden en geleverd krijgen. In de woorden van journalist Jan Roos, bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2016 lijsttrekker voor de PVV-afsplitsing VoorNederland: ‘De overheid is bij ons in dienst om ons het leven makkelijker te maken.’[7] Het maakt het heel ingewikkeld om draagvlak voor moeilijke besluiten te creëren. En het wordt er niet makkelijker op omdat de uitdagingen van Blom hier in Europa een verdeelde samenleving treffen, sterker: de scheidslijnen in de samenleving scherper te maken.
Een verdeelde samenleving
In de politiek wordt het discours over taak en rol van de overheid en de reikwijdte van beleid sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw gestuurd door het neoliberale vertoog over de zegeningen van de onzichtbare hand, de trickle-down economics en de marktwerking. Friedrich Hayek was in de jaren ’40 van de 20e eeuw de grondlegger van de neoliberale economische theorie.[8] Maar pas toen de keynesiaanse economie geen antwoord bleek te kunnen geven op de crisis van de jaren zeventig en het neoliberalisme zich wist te verbinden met de ideologie van de individuele autonomie zoals die zich in de jaren ’60 had ontwikkeld, kregen zijn opvattingen, nu uitgedragen door de Chicago School of Economics onder leiding van Milton Friedman, de wind in de zeilen, allereerst in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk.[9] In de jaren ’80 schudde ook de sociaaldemocratie haar ideologische veren af. 1989, de val van de muur in Berlijn en de ondergang van de communistische regimes in Midden-Europa, werd gevierd als ‘the end of history’ omdat het ‘the end of ideology’ zou zijn.[10] Het geloof in de maakbaarheid van de samenleving maakte plaats voor het geloof in de maakbaarheid van de mens, dat ieder succes ziet als eigen verdienste en tegenslag definieert als een teken van persoonlijk en verwijtbaar falen.
Terugtredende overheid, eigen verantwoordelijkheid, privatisering, schaalvergroting, flexibilisering van de arbeidsmarkt, liberalisering van de kapitaalmarkt, globalisering – ze hebben, geen twijfel mogelijk, de economie gedynamiseerd, een einde gemaakt aan de stagflatie die de westerse samenlevingen in de jaren ’70 leek te verlammen, burgers en vooral overheden in staat gesteld een voorschot te nemen op welvaartsgroei en zo lucht en leven in de economie geblazen. Maar economie is geen exacte wetenschap. Economische wetten bestaan niet, althans niet zoals we ze uit de natuurkunde kennen. Economische wetmatigheden zijn tijd- en plaatsgebonden. De theorieën van de Franse fysiocraten werkten in de context van de Franse 18e-eeuwse economie, die van de klassieke economen in het Verenigd Koninkrijk van de 19e eeuw. Keynes was een antwoord op de Grote Depressie van de jaren ’30 van de 20e eeuw en leverde de economische onderbouwing voor de nationale welvaartsstaten zoals die in West-Europa vorm kregen na de Tweede Wereldoorlog.[11] De neoliberale economische theorie, die bepalend is voor de manier waarop nu beleid wordt gevoerd, was een antwoord op de beginnende globalisering waarin nationaal economisch beleid zijn effectiviteit verloor. Ze heeft ons de weg gewezen uit de economische crisis van de jaren ’70, maar ze is tegelijkertijd in belangrijke mate oorzaak van de huidige economische problematiek. Ze legitimeerde een beleid dat het gemenebest dienstbaar maakt aan private belangen en de samenleving uiteindelijk in steeds hogere mate aan zichzelf overlaat: ‘the tragedy of the commons’. Organisaties in voor de burger relevante domeinen als onderwijs, zorg en huisvesting fuseerden, werden het domein van ‘professionele’ bestuurders en toezichthouders en onttrokken zich zo stapsgewijs aan hun lokale worteling. Het ideaal van de welvaartsstaat maakte plaats voor dat van de participatiemaatschappij, dat van de burger een mate van autonomie en zelfredzaamheid vroeg die het vermogen van velen te boven gaat en hem in ieder geval op zichzelf terugwierp en zijn afstand tot de instituties vergrootte. Het gaf ruim baan aan het van elk schaamtegevoel bevrijde egoïsme van Marten Toonders Bovenbazen, met, inmiddels, de banken, Big Pharma en Big Tech in de rol van de 19e-eeuwse Amerikaanse ‘robber capitalists’. Zij weten optimaal te profiteren van de wetten van de nieuwe digitale economie, die geen boodschap heeft aan nationale grenzen en nationale overheden en de vorming van mondiale monopolies lijkt te faciliteren. In de woorden van Gordon Gekko in de film Wall Street: ‘Greed is good.’ Op individueel niveau leidt het tot ongeduld en ongedurigheid: mensen claimen wat columniste Elma Drayer ‘het recht op een rimpelloos bestaan’ noemt.[12] De Canadese rapper Drake muntte eind 2011 het motto voor een nieuwe generatie: ‘yolo’, you only live once. We willen iedere dag wat beleven en bij voorkeur iedere dag wat nieuws, we zien het leven als iets dat geleefd moet worden, zonder ruimte voor pech, pijn, spanning en tegenslag, ervaren de samenleving als een festival en stellen onszelf ten toon op de sociale media.
Toen in 2008 de financiële crisis uitbrak, bleek de economische groei die het neoliberale bewind geacht werd ons te hebben gebracht buitengewoon fragiel, want in te sterke mate gebaseerd op krediet (dat vaak te gemakkelijk was verstrekt) en vergroting van de arbeidsparticipatie (die onder druk kwam door de snel oplopende werkloosheid).
Een studie van De Nederlandsche Bank liet bovendien zien dat de burger van die groei nauwelijks heeft geprofiteerd. Sinds 1997 is de koopkracht in Nederland vrijwel niet toegenomen. Een steeds groter deel van de nationale koek komt terecht bij bedrijven en bij de overheid. Bedrijven maken meer winst, maar investeren die veel minder dan in het verleden in vergroting van productiecapaciteit en daarmee werkgelegenheid. In plaats daarvan nemen ze concurrenten over, kopen ze aandelen terug en laten ze de topinkomens stijgen, terwijl ze voor de onderkant loonmatiging en flexibilisering prediken. De overheid roomt een steeds groter deel van de inkomens af via stijgende zorgkosten en inmiddels een verdubbeling van de pensioenpremies, in ruil waarvoor langer gewerkt moet worden.[13] De belastingdruk verschuift van het bedrijfsleven naar de individuele burger. Ondanks de forse stijging van de bedrijfswinsten als percentage van het bbp, van 20% in 1990 naar 25% in 2012, halveerden de inkomsten van de schatkist uit de vennootschapsbelasting, van 4 naar 2% van het bbp. Bij de loon- en inkomstenbelasting gebeurde het omgekeerde: terwijl het aandeel van de lonen en salarissen in het bbp daalde, van 45 naar 40%, steeg het aandeel van de loon- en inkomstenbelasting in het bbp van nog geen 6 naar bijna 8%. In 2013 financierden huishoudens per saldo 83% van alle overheidsuitgaven en bedrijven 13%. In 2001 was nog 70 respectievelijk 23%. En er zijn geen tekenen van een keer in de trend: het huidige kabinet verlaagt de vennootschapsbelasting, terwijl het lage btw-tarief wordt verhoogd.[14]
Het wijst in de richting van een samenleving waarin de verschillen steeds groter worden en de sociale mobiliteit afneemt. Er is de afgelopen jaren internationaal veel over gepubliceerd. Joseph E. Stiglitz, Thomas Piketty, Robert D. Putnam en Robert J. Gordon schetsen in toonaangevende studies een groeiende kloof tussen arm en rijk, tussen hoog- en laagopgeleid, stellen daarvoor het neoliberale kapitalistische systeem verantwoordelijk en laten zien hoe die groeiende kloof leidt tot vertraging van de economische groei en onze democratische verworvenheden aantast.[15] Een reeks van recente rapporten bevestigt het beeld. McKinsey Global Institute liet in een rapport dat in juli 2016 werd gepubliceerd zien dat in 25 westerse landen, waaronder Nederland, in de periode 2005-2014 het reële inkomen voor 65-70% van de huishoudens is gedaald. Het bureau spreekt van een trendbreuk, niet alleen veroorzaakt door de kredietcrisis, maar vooral door de vergrijzing en de flexibilisering op de arbeidsmarkt. Doordat voor een meerderheid van de huishoudens de koopkracht daalt, daalt ook de consumptieve vraag en wordt er een groter beroep gedaan op sociale voorzieningen. Zo ontstaat een negatieve spiraal met grote gevolgen voor de wereldeconomie.[16] Volgens een in februari 2018 door de Rabobank gepubliceerd rapport is het reëel besteedbaar inkomen van Nederlandse huishoudens sinds 1977 nauwelijks toegenomen. Belangrijkste oorzaak is dat de groei van het inkomen sterk is achtergebleven bij de economische groei. Het aandeel van huishoudens in het totale nationale inkomen is sinds de jaren tachtig sterk gedaald. Het aandeel van niet-financiële corporaties in het nationaal inkomen is in diezelfde periode sterk gestegen, mede door hogere winstgevendheid, die vervolgens minder is uitgekeerd als inkomen aan huishoudens. Die toegenomen winstgevendheid van bedrijven hangt nauw samen met het structureel dalende arbeidsinkomensaandeel. En dat is een mondiale trend, waaraan vooral automatisering en internationalisering ten grondslag liggen.[17] Het eerste World Inequality Report[18] en het Oxfam-rapport Reward Work, Not Wealth[19] sluiten erop aan. Weliswaar neemt de extreme armoede in de wereld af, de ongelijkheid neemt toe. Mondiaal is van de sinds 1980 gerealiseerde welvaartsgroei 27% terechtgekomen bij de 1% rijksten ter wereld, 13% bij de 0,1% rijksten en 4% bij de 0,001 rijksten. In 2016 kwam 82% van de mondiale welvaartsgroei ten goede aan de rijkste 1% van de wereldbevolking, terwijl er voor de armste 50% geen vooruitgang was. In de landen die lid zijn van de OESO verdient volgens in juni 2018 gepubliceerde cijfers 10% van de rijkste huishoudens 24% van het inkomen, diezelfde huishoudens bezitten 52% van de vermogens. In Nederland zijn de verhoudingen nog schever: 25% van de inkomens en 68% van de vermogens komen terecht bij de 10% rijkste huishoudens. Alleen in de Verenigde Staten is de vermogensongelijkheid nog groter dan in Nederland.[20] Volgens een recent rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) is in Nederland het aantal werkende armen sinds het begin van de 21e eeuw bijna anderhalf keer zo groot geworden. In 2001 waren het er 210.000, in 2014 320.000. Oververtegenwoordigd zijn zelfstandigen, alleenstaanden en mensen met een migratieachtergrond. Van de werkenden tussen 25 en 64 jaar is in Nederland 5,3% arm, tegen 3,5% in Denemarken en 4,3% in België.[21]
De Utrechtse historicus Bas van Bavel zette de ontwikkelingen in een heel brede context. In een in 2016 gepubliceerde vergelijkende studie liet hij zien dat de markteconomie in de geschiedenis van de mensheid een uitzondering is. Onvrijheid en ongelijkheid zijn in die geschiedenis de norm. Markteconomieën ontwikkelen zich in een machtsvacuüm, in samenlevingen waarin de macht niet langer in handen is van enkelingen – een vorst, de adel – en zo ruimte ontstaat voor vormen van zelforganisatie. Markten waar de drie elementaire ingrediënten van onze welvaart – menselijke arbeid, de grond waarop en waarvan wij leven, kapitaal – tegen betaling worden verhandeld, zijn zo’n vorm van zelforganisatie. Ze belonen initiatief en ondernemerschap, stimuleren arbeidsdeling en technologische vooruitgang en zorgen zo voor groei. Maar markten zorgen tegelijkertijd voor groeiende ongelijkheid in vermogens. En op enig moment vertaalt die zich concentrerende rijkdom zich in politieke macht die wordt gebruikt om de regels van markt te herschrijven. De nieuwe elites kapen de markt. Dat gaat, zo laat Van Bavel zien, ten koste van de bredere welvaart en leidt uiteindelijk tot stagnatie.[22]
En wie het wil zien herkent het, ook in ons land. Veel recente beleidsmaatregelen hebben het onderwijs, decennialang motor voor maatschappelijke emancipatie, gemaakt tot een factor die de ongelijkheid bestendigt.[23] Sociale zekerheid – uitkeringen, beschutting, steun van de staat – wordt steeds minder gezien als een basisrecht, maar als iets dat moet worden verdiend – het gaat ten koste van mensen die blijvende steun en aandacht nodig hebben.[24] Verhoging van griffierechten en afbraak van de sociale advocatuur hebben de toegang tot het recht voor de modale burger verregaand ingeperkt. Een belastinghervorming die wordt gepresenteerd als een vereenvoudiging is, aldus de econoom Heleen Mees, simpelweg een belastingverlaging voor de hogere inkomens (het toptarief gaat omlaag) en een belastingverhoging voor de lagere inkomens (het tarief in de eerste schijf gaat omhoog).[25] Grote ondernemingen lijken in staat politieke besluitvorming af te dwingen waarvoor in de samenleving geen draagvlak bestaat. Dat geldt voor de belastingwetgeving, maar het geldt ook voor het klimaatbeleid. Niet zonder reden maken milieuorganisaties zich zorgen over de verdeling van de kosten van de energietransitie zoals die noodzakelijk wordt geacht.[26] En daarbij komen zorgen over de wijze waarop bestuurders via informele initiatieven samen met geëngageerde burgers trachten democratisch gekozen organen, in hun professionele ogen ‘ruziemakende instanties’, te omzeilen. Wim Voermans, hoogleraar staats- en bestuursrecht in Leiden, oordeelt er hard over: ‘Hiervan profiteren de bestuurders van de middenpartijen en de hoog opgeleide participatie-elite die meedoet aan een code oranje, G-1000, burgerjury’s en dergelijke, waarvan de gemene deler is dat ze onhelder tot stand komen, de raad passeren en soms tonnen gemeenschapsgeld kunnen besteden. “Zo voltrekt zich de privatisering van de macht die eigen is aan de standenstaat.”’[27]
In een rapport in opdracht van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) brachten Mark Bovens en Anchrit Wille al in 2010 voor Nederland die vorming van een nieuwe elite in beeld. Nederland is, zo stelden zij vast, een land geworden dat wordt bestuurd door burgers met de hoogste diploma’s en wordt gekenmerkt door een participatiekloof tussen hoog- en laagopgeleiden, door een onevenwichtige belangenvertegenwoordiging en door afnemende legitimiteit van het bestuur.[28] Het SCP publiceerde in december 2017 De sociale staat van Nederland, een rapport waaruit bleek dat de kwaliteit van het leven in Nederland de afgelopen 25 jaar op alle fronten beter is geworden. Tegelijkertijd liet het zien dat de samenleving ook steeds diepere scheidslijnen vertoont, met groeiende verschillen in inkomen, opleidingsniveau en etnische achtergrond en dito gevoelens van onzekerheid en onbehagen.[29] Het resultaat is nieuwe groepsvorming.[30] Kim Putters, directeur van het SCP, maakt zich met name zorgen over de middengroepen. ‘Het aanpassingsvermogen van een samenleving berust vooral bij die middengroepen. […] Maar hun positie is verzwakt. Zij zijn het die hun baan verloren in de crisis, hoge hypotheekschulden hebben, voor kinderen en ouders zorgen. Het gaat om veel meer dan koopkracht. Zij geven aan regelmatig het gevoel te hebben overal voor op te draaien en zelf buiten alle regelingen te vallen, terwijl de rijke bovenlaag en de criminele onderkant overal mee wegkomen.’[31]
Diversiteit
Het ongemak over de groeiende ongelijkheid wint aan scherpte door sterk toegenomen verscheidenheid naar herkomst onder de Nederlandse bevolking. Had in 1972 nog maar 9,2% van de bevolking een migratieachtergrond, in 2016 was dat 22,1%. Deze groep werd bovendien steeds diverser. Terwijl in beleidsstukken en studies over migratie en integratie klassieke migrantengroepen, zoals Marokkanen, Turken, Antillianen en Surinamers nog altijd domineren, behoort feitelijk op dit moment nog slechts een derde van de inwoners met een migratieachtergrond tot deze groepen. Twee derde komt uit een breed palet van andere herkomstlanden. Herkomstgroepen met het grootste migratieoverschot zijn in de periode 2007-2016 achtereenvolgens Polen, Syriërs, personen uit de voormalige Sovjetunie, Bulgaren, Chinezen, Indiërs, Roemenen, Italianen, Duitsers, Somaliërs, Eritreeërs, Spanjaarden, Hongaren, Grieken en Iraniërs. Jan Latten, tot voor kort demograaf bij het Centraal Bureau voor de Statistiek, stelt vast dat de Nederlandse bevolking de afgelopen twintig jaar met 1,5 miljoen mensen is gegroeid en dat die groei voor meer dan 80% bestaat uit nieuwkomers en hun kinderen. Nederland is een immigratieland geworden.[32] Zelfs bij een heel strikt immigratiebeleid zal de Nederlandse bevolking in 2060 voor 30% uit migranten bestaan. En Nederland is daarbij geen uitzondering. Weliswaar is de jaarlijkse omvang van migratie op het geheel van de wereldbevolking niet spectaculair: 3,3%, maar in de westerse wereld is het aandeel van migranten in de totale bevolking de afgelopen veertig jaar wel sterk toegenomen, met een factor 4 tot 5. In 1970 was nog maar 3% van de Amerikaanse bevolking migrant, nu is dat 15%. In Oostenrijk was in 2015 17,5% van de bevolking migrant, in Zweden 17%, in Duitsland 15% in Canada 22%.[33]
Die toenemende diversiteit heeft negatieve gevolgen voor de sociale cohesie. Onderzoek door de WRR laat zien dat in buurten waar de verscheidenheid naar herkomst hoog is bewoners zich minder thuis en minder veilig voelen en dat het vooral de middengroepen zijn die dan de buurtverhoudingen als slechter gaan beoordelen.[34] Die groeiende diversiteit is het meest tastbare effect van de globalisering. Het draagt niet bij aan de populariteit van het begrip. Het wordt direct geassocieerd met verlies van arbeidsplaatsen door verdringing. En misschien niet ten onrechte. In een in maart 2018 gepubliceerd rapport concludeerde het IMF dat vooral de arme en opkomende landen hebben geprofiteerd van de globalisering en dat in de gevestigde industrielanden de globalisering vooral heeft bijgedragen aan de groeiende ongelijkheid.[35]
In een reeks van publicaties constateert Paul Scheffer ook dat de integratie van nieuwkomers in de samenleving moeizaam verloopt.[36] Dat is voor een deel een gevolg van de aantallen, voor een deel van het steeds wisselende beleid waarbij momenteel integratie vooral de eenzijdige persoonlijke verantwoordelijkheid is van de nieuwkomer. Scheffer heeft het daarnaast over ‘de normatieve conflicten die de vestiging van een nieuwe religieuze gemeenschap met zich meebrengt’ en over ‘botsingen die te maken hebben met de postkoloniale migratie’ – de aanklacht tegen de ‘witte onschuld’ en de discussie over ‘zwarte bladzijden in onze geschiedenis’.[37] Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat de identiteit van de samenleving waarin de nieuwkomer moet integreren moeilijk te duiden is. De teloorgang van de culturele canon, de verwaarlozing van het eigen verleden en de snelle ontzuiling gevolgd door een spectaculaire ontkerkelijking hebben de samenleving haar vanzelfsprekende samenhang doen verliezen. Een samenleving die het inmiddels moet hebben van een imaginaire joods-christelijke identiteit en die zich verder vooral als economische gemeenschap identificeert biedt nieuwkomers weinig aanknopingspunten voor integratie.
De Amerikaanse politicologen Steven Levitsky en Daniel Ziblatt leggen een direct verband tussen veranderende bevolkingssamenstelling, het streven van minderheden naar gelijkberechtiging en maatschappelijke en politieke polarisatie. Ze zien er een grote bedreiging in voor ons democratisch bestel.[38]
Economen zijn op zoek naar een nieuw verhaal. Al meer dan twintig jaar worden Nobelprijzen uitgereikt aan wetenschappers die laten zien dat de veronderstellingen waarop het neoliberalisme steunt niet houdbaar zijn: individuen laten zich niet door louter rationele overwegingen leiden, marktwerking resulteert niet vanzelf in efficiëntie maar soms zelfs in monopolievorming, belastingmaatregelen die bedrijven en hoge inkomens begunstigen resulteren niet in investeringen en consumptieve uitgaven waarvan de economie als geheel en dus ook de lagere inkomens profiteren.[39] Keynes wordt herontdekt. Nieuwe economen worden op het schild gehesen: Thomas Piketty, met zijn theoretische onderbouwing voor de strijd tegen het vrijemarktdenken,[40] of anders wel Kate Raworth, die handen en voeten geeft aan de gedachte dat de aardse bronnen eindig zijn en dat dit gevolgen moet hebben voor het economisch handelen.[41] Maar vooralsnog dient zich geen werkelijk breed gedragen alternatief aan voor het neoliberale discours.
In dit klimaat wordt vooruitgang niet meer als vanzelfsprekend ervaren en neigen de maatschappelijke verliezers, inmiddels gesymboliseerd door de ‘gele hesjes’, en de bedreigde middenklasse tot vormen van populisme waarin individualisme zich verbindt met een cultureel conservatisme dat tradities koestert als ‘the illusion of permanence’.[42] Het is het individualisme van de volgelingen van Brian, in de Monty Python-film Life of Brian. Wanneer Brian ze voorhoudt dat ze zelf moeten nadenken en allemaal individuen zijn, antwoorden ze in koor: ‘Yes, we’re all individuals.’ Juist in geïndividualiseerde samenleving die populisten zeggen te koesteren wordt eigenzinnig, afwijkend gedrag niet automatisch gewaardeerd. Ieder mens heeft het recht een individu te zijn, mits zijn of haar gedrag binnen de gestelde groepsnormen valt.[43] Het is het succes van wat de Tilburgse politicoloog Merijn Oudenampsen aanduidt als Nieuw Rechts, dat zich afzet tegen de jaren ’60, maar er tegelijk een echo van is.[44] Het resulteert in wantrouwen jegens een overheid door wie men zich in de steek gelaten voelt, in toenemende aandacht voor identiteitsvraagstukken, soms uitmondend in xenofobie, in verminderde openheid voor kritiek en in grote waardering voor autoritair leiderschap dat haar legitimatie zoekt in een beleid dat streeft naar economische groei ten koste van alles.[45] Het is een bijna-garantie voor nieuwe economische ongelukken.
Draagvlak
In die verdeelde samenleving lijken kunst en cultuur er niet toe te doen, een vlucht uit de werkelijkheid te zijn hooguit. Dat is een misverstand. Cultuur is alles wat onze samenleving samenhang geeft, kunst is de reflectie daarop. Kunst en cultuur gaan dus over vernieuwing en continuïteit, en zijn in een samenleving die worstelt met zijn identiteit actueler dan ooit. Kunst en cultuur appelleren aan dat wat de mens onderscheidt van andere levende wezens op deze planeet: de gave van de verbeelding. De mens kan zich andere werkelijkheden voorstellen, zich een beeld vormen van het verleden, dromen van de toekomst, zich verplaatsen in een ander. Onze verbeeldingskracht stelt ons in staat bruggen te slaan, tussen hier en daar, tussen toen en nu, tussen nu en straks. Kunst en cultuur voeden die verbeeldingskracht en stellen ons zo in staat greep te krijgen op de werkelijkheid en er aan te ontsnappen. Ze geven vorm aan de normen en waarden die groepen in onze samenleving verbinden. Ze tonen en geven ruimte aan de diversiteit in die samenleving en schragen daarmee onze democratie. Ze laten ons de werkelijkheid niet als gesloten maar als open ervaren. Ze geven lucht en zuurstof aan de samenleving.
Net als fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en natuur gedijen kunst en cultuur in de vrije ruimte. Ze zijn het terrein van Huizinga’s homo ludens en vragen om oog voor het nut van het (schijnbaar) nutteloze. Maar in het huidige maatschappelijke klimaat is de homo ludens geen ideaal. Hij is een ongeloofwaardige idealist of, erger, een klaploper. Docent, schrijver en filosoof Martin Slagter refereerde ter verklaring aan Friedrich Nietzsche: ‘Met onze bevrijding van de knellende banden van kerk en geloof, het afschudden van onze “ideologische veren”, zijn we ook iets anders kwijt geraakt, en wel ons contact met het transcendente. In een door rationalisering “onttoverde” wereld resteert slechts het zintuiglijk waarneembare.’ De economisering van de samenleving – de neiging om alles te beoordelen in termen van economisch nut – ziet hij als het gevolg ‘van wat Nietzsche aanduidde als “de dood van God”. Na het afschaffen van de Grote Verhalen en de daarop gebaseerde normen en waarden resteerde slechts één waarde: het individueel genieten van diensten en goederen.’[46] De Utrechtse filosoof Menno Lievers constateert dat in een samenleving waarin het vrijemarktdenken domineert waarden worden geïnstrumentaliseerd en alles van intrinsieke waarde weerloos is. ‘Die ontwikkeling valt te betreuren, maar niet te ontkennen.’[47]
Het levert een maatschappelijk klimaat op waarin het draagvlak voor kunst en cultuur onder druk staat. De waarde van kunst en cultuur wordt vooral uitgedrukt in termen van direct economisch rendement. De neiging bestaat de culturele sector te zien als leverancier van ontspanning en vermaak, een evenementenmachine. Kunst en cultuur worden verbannen naar het privédomein. Het is een maatschappelijk klimaat waarin de ruimte voor overheidsbemoeienis met kunst en cultuur eerder kleiner dan groter wordt. Cultuurbeleid was tot in de jaren ’90 van de vorige eeuw gebaseerd op de verheffingsgedachte, de veronderstelling dat de culturele canon met zijn referentiekader voor smaak en kwaliteit ook aan de lageropgeleiden een verhaal had te bieden. Dat verhaal is voor grote groepen in de samenleving steeds minder herkenbaar. Sterker: de verliezers van het neoliberale discours identificeren het als onderdeel van het verhaal van kosmopolitisme en globalisering dat hen op achterstand heeft gezet en zetten zich er nadrukkelijk tegen af. En het moet gezegd: de cultuursector heeft weinig gedaan om aan dat sentiment tegenwicht te bieden. Vanouds oriënteert de cultuur zich op de maatschappelijke bovenlaag. De ontwikkeling van de artistieke avant-garde in de loop van de 20e eeuw kan worden beschreven als een poging zich te onttrekken aan de democratisering van de samenleving. De maatschappelijke bovenlaag omarmde de avant-garde als een manier om zich te onderscheiden van de massa.[48] Het is een ontwikkeling die door de Italiaanse schrijver Alessandro Baricco in De barbaren, wordt geschetst als een conflict tussen hoge en lage cultuur.[49] Auke van der Woud, emeritus hoogleraar architectuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, plaatst die ontwikkeling in zijn laatste boek, De nieuwe mens. De culturele revolutie in Nederland rond 1900 in historische perspectief als de botsing tussen de traditionele, elitaire en ideële hoge cultuur en de zich ontwikkelende platte, brede en materialistische massacultuur.[50]
De vraag is of er reden is om zo depreciërend te praten over lage cultuur en massacultuur. De cultuurgeschiedenis van de 20e eeuw kan ook geschreven worden in termen van democratisering: kunst die ooit ten dienste stond van God en geloof, later van vorst en natie moet nu welvaart en welzijn bevorderen. Het is een proces waarin het draagvlak voor kunst en cultuur wordt aangetast wanneer de traditionele culturele sector er niet in slaagt zich te associëren met nieuwe en populaire vormen van kunst en cultuur, wanneer kunst en cultuur zich niet weten te verbinden met andere maatschappelijke domeinen. Een onderzoek door Motivaction uit 2010, in opdracht van de Stichting Cultuur-Ondernemen, naar de betekenis van kunst en cultuur in het dagelijks leven liet zien dat het draagvlak voor kunst en cultuur bij Nederlanders niet groot is en dat dit samenhangt met een heel smalle definitie van kunst en cultuur. Een museum bezoeken? Ja, dat is kunst en cultuur zegt 83%. Naar de opera gaan? Kunst en cultuur volgens 68%. Maar bij het luisteren naar klassieke muziek twijfelen we al: nog maar 51% vindt dat behoren tot de wereld van kunst en cultuur. Het lezen van een boek, het luisteren naar popmuziek, bioscoopbezoek: nog maar 29, 27 en 26% beschouwt het als kunst en cultuur. En toen, ook in 2010, de VVD de toekomst van de cultuurkaart voor jongeren ter discussie stelde omdat die vooral zou worden gebruikt voor bioscoopbezoek, leek de stichting CJP die smalle definitie van kunst en cultuur te bevestigen door niet de vraag te stellen welk probleem de VVD hier agendeerde, maar zich in te spannen om aan te tonen dat de kaart maar in zeer bescheiden mate werd gebruikt om naar de film te gaan.[51]
Tegelijkertijd liet het Motivaction-onderzoek zien dat het draagvlak voor kunst en cultuur snel groeit wanneer kunst en cultuur ruimer worden gedefinieerd. Wanneer we duidelijk maken dat ook zang en rap, woonwijkversiering, straattheater, het bezoeken van een popconcert en strips kunst en cultuur zijn, realiseren Nederlanders zich ineens dat kunst en cultuur een belangrijk onderdeel is van hun leven – een onderdeel van hun identiteit, een uiting van wie of wat ze zijn.[52]
Versterken van dat draagvlak is dan ook een urgente opdracht. Door de culturele sector te verbinden met andere domeinen, de betekenis van kunst en cultuur voor die andere domeinen zichtbaar en tastbaar te maken. Door de culturele sector zelf weerbaarder te maken. Door burgers van jongs af aan vertrouwd te maken met kunst en cultuur.
Kunst, kunstenaar en samenleving
Iedereen beseft dat een leefbare samenleving samenhang nodig heeft. Dat wat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) ‘de balkanisering van de publieke ruimte’ noemde, waarin alleen nog met geestverwanten wordt gecommuniceerd en het gezag van traditionele autoriteiten, instituties en kennisspecialisten wordt ondergraven,[53] die samenhang bedreigt. Met het voor die ‘balkanisering’ kenmerkende zoeken naar het eigene, de zich alom manifesterende aandacht voor identiteit en authenticiteit als reactie op wat ervaren wordt als maatschappelijke fragmentatie is op zich niets mis, zolang we ons maar realiseren dat identiteit altijd gelaagd en veranderlijk is.[54] Wat we zoeken zijn nieuwe verbindingen, verbindingen tussen identiteiten, tussen en met nieuwe groepen in de samenleving, verbindingen tussen gisteren en vandaag, tussen vandaag en morgen. Kunstenaars spelen vanouds een rol in dit soort zoektochten: ze geven uitdrukking aan de waarden en normen van een gemeenschap en verkennen tegelijkertijd de grenzen ervan.
‘You can’t help it. An artist’s duty, as far as I’m concerned, is to reflect the times,’ aldus Nina Simone in 2013.[55] Die opdracht is actueler dan ooit. Bas Heijne zei het in 2016 in zijn toespraak bij de opening van het Nederlands Theater Festival: ‘Het theater is wakker geschud omdat men zelf hard geconfronteerd werd met een wereld waarin allerlei krachten zijn losgewoeld die schreeuwen om duiding, om inzicht, om bewustwording. Die schreeuwen om – ja – theater.’[56] De theaterrecensenten van de Volkskrant constateerden het in een terugblik op het seizoen 2017-2018: ‘Het beste theater was ook dit seizoen weer maatschappelijk én artistiek relevant. Het bezorgde bezoekers een geweldige avond, maar stuurde hen met een knagend geweten naar huis.’[57] Wie in het kunstenveld om zich heen kijkt ziet het overal gebeuren: in het theater, in het steeds groter aantal documentaires dat de bioscoop haalt, in de hiphop en de rap en zelfs in de literatuur klinkt ‘het rumoer van de straat’ door. Dichters des vaderlands, componisten des vaderlands en fotografen des vaderlands houden ieder op hun manier de samenleving een spiegel voor. Arnon Grunberg becommentarieerde ruim acht jaar, van 29 maart 2010 tot en met 16 mei 2018, het nieuws in een dagelijkse column op de voorpagina van de Volkskrant.[58] En voor ontwerpers is het engagement al helemaal vanzelfsprekend. De essentie van hun beroepspraktijk is het geven van artistiek verantwoorde antwoorden op vragen uit de samenleving. Ontwerpers verbeteren onze infrastructuur, werken met boeren samen om de verspilling van voedsel op het land te beperken en zoeken naar manieren om het draagvlak voor duurzame vormen van energieopwekking te vergroten. Het is geen toeval dat het architecten en designers zijn die tekenden voor Panorama Nederland, het begin december 2018 gepresenteerde optimistisch en aantrekkelijk toekomstperspectief voor de ruimtelijke inrichting van Nederland dat laat zien hoe de grote maatschappelijke vraagstukken van nu de sleutel kunnen zijn voor welkome, structurele verbeteringen in de toekomst.[59]
Wil dat zeggen dat de kunstenaar geëngageerd moet zijn, dat er geen ruimte meer is voor autonomie? Het is – Ilja Leonard Pfeiffer stelde het, toen hij op 21 april 2016 in Tilburg de E. du Perronprijs in ontvangst nam, terecht vast – een verkeerde vraag: ‘Het gaat er niet om of je als schrijver je voordeel kunt doen met betrokkenheid bij de maatschappij, maar dat de maatschappij haar voordeel kan doen met de betrokkenheid van schrijvers. […] Waar het om gaat, is dat de maatschappij zichzelf te kort doet als zij de stemmen van haar schrijvers negeert. De schrijvers kunnen best zonder het maatschappelijk debat, maar het maatschappelijk debat kan niet zonder de schrijvers. Het zou zowel de maatschappij als de schrijvers sieren als ze zich daar nog meer van bewust zouden zijn.’[60] Kunst is in zekere zin ‘de autonomie voorbij’.[61]
Natuurlijk, de meeste kunstenaars worden niet gedreven door de sociale of economische betekenis van hun kunst. Ze maken hun kunst vanuit ‘het artistieke perspectief’ dat ‘de nadruk [legt] op het belang van esthetische waarden als schoonheid en inspiratie en op het vermogen van cultuur levens van individuen te transformeren.’[62] Maar het wil niet zeggen dat die kunst geen sociale of economische betekenis heeft. Soms is die betekenis kwantificeerbaar. Een onderzoek door het Britse Nesta naar de werkgelegenheid in de creatieve sector in zeven lidstaten van de Europese Unie (waaronder Nederland) laat zien dat de creatieve industrie de enige bedrijfstak is waar gedurende de achterliggende economische crisis de werkgelegenheid bleef groeien. De studie laat bovendien een verband zien tussen economische veerkracht en het aantal creatieven dat werkzaam is in sectoren die niet gerekend worden tot de creatieve industrie.[63] Maar ook waar die betekenis niet altijd eenvoudig en eenduidig kwantificeerbaar is, is ze er, onmiskenbaar. Kunst maakt ons blij. Of boos. Ze troost, vermaakt of inspireert ons. Ze stelt vragen en ontregelt. Dat draagt bij aan onze identiteit: vormt, bevestigt of verandert die. Dat maakt ons weerbaar en veerkrachtig. Zoals Hans Mommaas, directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving, in zijn Boekmanlezing zei: kunst en cultuur zijn de voedingsbodem voor nieuwsgierigheid en verbeelding en verbeelding geeft betekenis aan de werkelijkheid en werkt zo verbindend.[64] Het zijn vaak onbedoelde effecten, het is het nut van het nutteloze.
Tegelijkertijd leeft in de culturele sector ongemak over de motieven die de overheid gebruikt om de nieuwe investeringen in cultuur te rechtvaardigen. Het zijn motieven die direct ontleend zijn aan het werk van de Amerikaanse socioloog Richard Florida en zijn Nederlandse profeten Gerard Marlet en Cor Wijn.[65] Ze geven de culturele sector het gevoel te worden gereduceerd tot niet meer dan een economische factor. De culturele sector vraagt, in reactie op die motivatie, aandacht voor haar ‘autonome betekenis’ en ook beleidsmakers lijken te zoeken naar wat cultuur nog meer is dan een element dat bijdraagt aan het economisch en maatschappelijk welzijn. Het is de vraag of er veel reden is voor dit ongemak.
Kunst en cultuur hebben altijd ook ten dienste van andere belangen gestaan, van kerk en geloof, van vorst en natie. We kunnen ons afvragen of de autonomie die kunstenaars de afgelopen decennia dachten te genieten werkelijke autonomie was. De historicus Bram Mellink laat in zijn dissertatie Worden zoals wij, over de opkomst van de geïndividualiseerde samenleving, zien hoe het zich aan de ontzuiling ontworstelende onderwijs sinds de Tweede Wereldoorlog dienstbaar was aan een maatschappelijk proces van democratisering en individualisering.[66] Er zijn goede redenen om de vraag te stellen of kunstenaars met de autonomie die ze in de 20e eeuw veroverden niet dienstbaar waren aan hetzelfde proces. Het heeft ook iets vanzelfsprekends: kunstenaars werken altijd in een context, hun werk ontleent zijn betekenis aan die context.
Bovendien, het economisch vertoog over cultuur biedt ruimte voor veel meer rijkdom dan veelal wordt verondersteld. Maar het moet dan niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats gaan over de directe bijdrage van kunst en cultuur aan het bruto nationaal product, maar veel meer over cultuur als infrastructurele voorwaarde. Cultuur is de belangrijkste factor die de economische aantrekkelijkheid van een regio of een stad bepaalt. En dan gaat het niet alleen over cultuur als generator van evenementen, cultuur als onderdeel van de vrijetijdseconomie. Veel wezenlijker zijn de waarden die in beeld komen wanneer de WRR en de Onderwijsraad schrijven over het belang van de zgn. ‘21st century skills’ voor de economische ontwikkeling van ons land.[67] Die ‘skills’ (het gaat dan onder meer om ICT-geletterdheid, probleemoplossend vermogen, kritisch denken, creativiteit, sociale vaardigheden en culturele sensitiviteit) zijn bij uitstek vaardigheden die worden gestimuleerd in het contact met kunst en cultuur. Het is geen toeval dat de CJP Cultuurkaart landelijk en provinciaal de meeste aftrek vindt in juist de economisch sterkste regio’s.
Kunst en cultuur kunnen goed gedijen binnen een dergelijk economisch vertoog over welvaart en welzijn. Het wil uiteraard niet zeggen dat kunst niet autonoom kan zijn: werkelijk autonoom is kunst die zeggingskracht heeft ook buiten en los van het vertoog waarbinnen het is ontstaan, los ook van de kunstenaar die het maakte.
Een weerbare sector
Per saldo zien we een beweging waarbij de overheid zich terugtrekt uit de dominerende rol die zij de afgelopen decennia heeft gespeeld in het culturele veld. Financiële problemen waarmee de overheid zich ziet geconfronteerd worden in de regel gebruikt ter legitimering van deze beweging, maar ze zijn er niet de oorzaak van. Fundamenteler zijn enerzijds de maatschappelijke trend die het accent legt op de autonomie en de eigen verantwoordelijkheid van de burger, anderzijds het verdampen van de culturele canon in een wereld waarin culturele en maatschappelijke elite niet langer samenvallen en het onderscheid tussen hoge en lage cultuur is vervaagd.
Voor de culturele sector betekent het dat zij zich meer dan ooit bewust moet zijn van haar rol in en betekenis voor de samenleving. Zij levert waarde die omgezet kan worden in maatschappelijk en, uiteindelijk, financieel draagvlak.
Het vraagt om een bewuste positionering in het maatschappelijke krachtenveld, in de overtuiging dat die kan bijdragen aan artistieke vernieuwing. Het vraagt om een afnamegerichte in plaats van een aanbodgerichte oriëntatie. Het vraagt om nieuwe allianties, binnen maar ook buiten de culturele sector. Het vraagt ook om een grotere zichtbaarheid, een nadrukkelijkere aanwezigheid van de culturele sector in het publieke domein. Het vraagt kortom om ondernemerschap.
Makers moeten zich meer dan ooit bewust zijn van hun talenten en van hun competenties en vaardigheden om deze zo doeltreffend mogelijk in te zetten. Nog altijd ligt binnen de kunst- en cultuursector het accent sterk op het ontwikkelen van het artistiek talent en in veel mindere mate op competenties die de zakelijke kant van het kunstenaarschap betreffen. Maar juist op die zakelijke competenties wordt een beroep gedaan om het draagvlak te vergroten en de eenzijdige afhankelijkheid van en oriëntatie op de overheid te verminderen.
Tegelijkertijd blijft gelden wat Multatuli zei: ‘Regeerders die meenen dat kunst geen regeeringszaak is maken ’t regeeren tot een kunstje.’[68] Kunst en cultuur dragen bij aan identiteit, aan sociale cohesie en aan welvaart en welzijn. Maar het financiële rendement van kunst en cultuur slaat niet vanzelfsprekend neer in de culturele sector. Illustratief is en blijft het rapport Stad en land, dat het Centraal Plan Bureau (CPB) in december 2010 publiceerde.[69] Het is een rapport over grondprijzen. CPB-directeur Coen Teulings lichtte de conclusies op 1 februari 2011 in het Provinciehuis in Den Bosch toe: ‘Het cultuuraanbod blijkt meer impact te hebben op de grondprijzen dan economie. In de stad zit alles bij elkaar. Het draagvlak voor de ene voorziening is meteen ook het draagvlak voor de andere voorziening. Daarom is een hoge concentratie van bewoning belangrijk. En als het woonklimaat aantrekkelijk is, betekent dat weer een aantrekkingskracht voor bedrijven.’ Het Brabants Dagblad vatte het een dag later kernachtig samen: ‘Cultuur voor stad relevanter dan banen’.[70] In het verlengde daarvan belichtte Gerard Marlet in de editie 2011 van de Atlas voor Gemeenten ‘de waarde van cultuur voor de stad’. Op basis van het daarvoor verzamelde cijfermateriaal durfde Marlet bij de presentatie van de Atlas op 19 mei 2011 in Arnhem de stelling aan dat de macro-economische schade van de toen door de staatssecretaris Halbe Zijlstra aangekondigde bezuinigingen een veelvoud zou bedragen van het bezuinigde bedrag. Niet voor niets waren juist ondernemers toen kritisch over het cultuur- en onderwijsbeleid. Peter Swinkels, indertijd voorzitter van de Brabants-Zeeuwse Werkgeversvereniging, had het op de jaarvergadering van zijn BZW op 27 juni 2011 in Den Bosch over ‘het rotte ei’ dat Halbe Zijlstra had gelegd. En recenter was met name Peter Wennink, ceo van ASML, een krachtig pleitbezorger voor investeringen door de overheid in de Brabantse culturele infrastructuur, vanwege de simpele waarheid dat die infrastructuur een belangrijke factor is voor het woon- en werkklimaat.[71] Cultuur verdient alleen daarom al volop aandacht van politici die zich druk maken over maatschappelijk welzijn, vestigingsklimaat en economische ontwikkeling. De rol van de overheid is hier geen andere dan die van herverdeler. Subsidies dienen niet het belang van de mensen die werken in de culturele sector, maar het belang van de gemeenschap.[72] Een overheid die de particuliere sector, bedrijfsleven en mecenassen, wil stimuleren tot investeren in cultuur, zal zelf het goede voorbeeld moeten geven.
Een vitale basis
Die rol heeft de overheid a fortiori in het onderwijs. In onderwijs en onderzoek moeten nieuwsgierigheid, verbazing en verbeelding leidend zijn. Verbeelding nodigt uit tot een brede oriëntatie op de wereld, waarin niet alleen ruimte is voor de vragen naar ‘hoe’, maar ook voor vragen naar ‘wat’ en ‘waarom’. Bij onderwijs gaat het, aldus onderwijspedagoog Gert Biesta, om ‘het in dialoog brengen van kind en wereld’, ‘het in de richting van de wereld keren van kinderen en jongeren en […] het wekken van hun verlangen om in en met de wereld te zijn en niet slechts met zichzelf.’[73] Arnon Grunberg schreef er een van zijn laatste voetnoten over: ‘Wat ik op school heb geleerd is niet dat beetje wiskunde en oud-Grieks dat ik me nog herinner, maar sociale intelligentie – hoe je staande te houden in een competitieve en soms genadeloze omgeving – en plezier in het ondermijnen van de veelal vermeende autoriteit. Kortom: is kennisoverdracht wel de primaire functie van scholen?’ [74] Vanuit die met Grunberg gedeelde visie verzet Biesta zich tegen de nadruk die in het onderwijs wordt gelegd op kennis en vaardigheden, waarbij vooral cognitieve prestaties worden gewaardeerd. ‘Er is behoefte aan een bredere kijk op wat goed onderwijs is, waarin kwalificatie en socialisatie altijd zijn ingebed in de vorming van de persoon gericht op een volwassen in de wereld willen zijn. Dat is niet alleen belangrijk voor het individu, maar ook voor de kwaliteit van het democratisch samenleven en de grenzen die de ecologische problematiek aan leven en samenleven stelt.’[75]
Ook de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum waarschuwt met kracht tegen de volgens haar wereldwijde tendens om onderwijs te instrumentaliseren, uitsluitend nog in economische termen te beoordelen, vooral uit angst internationaal achterop te raken. Die paniek leidt volgens haar tot grote kaalslag bij de vakken die altijd al het stigma van ‘alleen maar leuk’ hadden: de talen, literatuur, drama, muziek, geschiedenis, filosofie. Dat is zo betoogt zij een drama voor de democratische samenleving. Het zijn juist deze ‘zachte’ vakken die kinderen leren rekening te houden met andermans gevoelens, die hen tot bewuste burgers maken. Wie romans leert lezen, of toneel speelt, moet zich tenslotte wel verdiepen in een onbekende, een leuke moslim misschien, of iemand die niet zo cool is als de mediacultuur ons inpepert dat we moeten zijn. En wie leert filosoferen, leert verantwoordelijkheid te nemen voor zijn opvattingen. ‘Onderwijs dat gebaseerd is op winstgevendheid leidt tot hebzuchtige stompzinnigheid.’[76]
Het is een sentiment dat breed wordt gedeeld. In Een smalle kijk op onderwijskwaliteit kritiseerde de Onderwijsraad de eenzijdige aandacht voor meetbare doelen, in het bijzonder het verhogen van taal- en rekenprestaties. Ze constateert dat de samenleving ook behoefte heeft aan creativiteit, probleemoplossend vermogen, samenwerking, culturele en morele sensitiviteit, zorgzaamheid en vakmanschap. Ze vraagt meer aandacht voor het brede vakkenaanbod (geschiedenis, economie, filosofie, cultuureducatie), voor burgerschapsvorming en voor vakoverstijgende ‘advanced skills’ (problemen oplossen, samenwerken, communiceren, ict-geletterdheid).[77] Ook wetenschappers die zich onder auspiciën van de KNAW verenigden in de beweging Science in Transition kritiseren het rendementsdenken waarmee de politiek het belang van wetenschap toetst. Wetenschap, aldus de initiatiefnemers in hun position paper, heeft een veel bredere functie dan het leveren van een in patenten en exportproducten meetbaar rendement. Wetenschap dient een maatschappelijk belang: het voeden van de nieuwsgierigheid van de bevolking naar de wereld waarin zij leeft. Constant.[78]
En over het belang van onderwijs in deze context schreef Ramsey Nasr in 2015 in NRC Handelsblad en De Standaard: ‘Gaan kunst, filosofie, geschiedenis, Grieks de wereld redden? Bieden zij soms wél pasklare oplossingen? Nope – en dat is precies de bedoeling. Ze werpen vragen op in plaats van antwoorden te geven en lijken daarmee in te gaan tegen het primaire doel van onderwijs. Ze kietelen onze nieuwsgierigheid naar onbekend terrein, naar wat áchter de horizon ligt en bevrijden ons van de kokerwereld van ons hic et nunc. Belangrijkst van al: ze doen dat zonder gebruik te maken van de verlokkingen van een hiernamaals. Ze maken ons immuun voor De Waarheid, die simpel, verstikkend en humorloos is. Bovendien komen ze in opstand tegen onze gretige hang naar snel rendement, dus tel uit je winst. Het zijn uiteindelijk deze nutteloze vakken die goede managers en bestuurders zullen afleveren; mensen die begrijpen dat de echte wereld niet zozeer uit winst en efficiëntie bestaat, maar uit onvermogen, verlies en vergankelijkheid. Goed bestuur ziet daar de waarde van in. […] Sinds de terroristische aanslagen in Europa, sinds de gruwelijke onthoofdingen en verbrandingen door IS ben ik er meer dan ooit van overtuigd geraakt dat ons onderwijs een poging moet doen om een kind/leerling/student naast kennis ook zaken als meerduidigheid, nuance, empathie en verbeelding bij te brengen – niet omdat dat zo nobel of chic of menslievend is, maar omdat onze maatschappij anders morgen niet meer bestaat. Waarheid met een grote W en Rendement met een grote R vormen vandaag onze grootste bedreiging. Zij doden de verbeelding in ons. Ziedaar de paradox. Juist de opleidingen met een minder directe toepassing en van ogenschijnlijk kleiner nut vormen onze grootste bescherming tegen kortzichtigheid en fundamentalisme. Wat we nodig hebben zijn zachte, onpraktische vakken. We moeten studenten niet pushen om louter te doen waar ze goed in zijn of waar het geld valt te halen, maar waar ze gelukkig in zijn. Als dat Portugees is, dan betekent dat Portugees leren. Of Hongaars. Of Latijn, Sanskriet, oud-Frans, filosofie, geschiedenis, zuivere wiskunde. En in dat geval zijn er mensen nodig die Hongaars, Sanskriet of gewoon zuiver wiskundig met je willen spreken. Laten we die mensen voor het gemak docenten noemen; hoogleraren. Het lijkt me dat je deze zeldzame soort koestert en niet wegbezuinigt.’[79]
Kunst en cultuur, ik zei het hierboven, gaan over vernieuwing en continuïteit. Om vernieuwing en continuïteit gaat het ook in het onderwijs. Onderwijs socialiseert, draagt bestaande kennis over en vormt zo identiteit. Maar onderwijs slaat ook bruggen naar de toekomst, stimuleert verbeelding en creativiteit en bereidt ons zo voor op een wereld die we nog niet kennen. Onderwijs moet daarbij alle menselijke faculteiten stimuleren en waarderen, niet alleen de cognitieve. In die zin kan de marginale positie van kunst en cultuur in het onderwijs alleen maar verbazen. Biesta stelt het terecht vast: kunst en onderwijs zijn niet identiek, maar ‘de onderwijs-pedagogische vraag – hoe kunnen we in dialoog met de wereld komen en blijven? – [is] ook de vraag van de kunsten.’ Voor hem is kunst ‘een voortdurende poging […] om te ontdekken wat het betekent om in dialoog met de wereld te zijn.’[80] Kunst en cultuur verdienen dan ook een centrale plaats in het onderwijs. In de kerstwens aan haar medewerkers noemde Marjan Hammersma, secretaris-generaal op het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen, cultuur het hart van de maatschappij.[81] En minister Ingrid van Engelshoven zelf citeerde in haar ‘cultuurvisie’, Cultuur in een open samenleving, instemmend SCP-directeur Kim Putters: ‘Cultuur is “niet het sluitstuk op de basisschool, maar misschien wel de kern voor de ontwikkeling van jonge mensen.”’[82] Kunst en cultuur moeten dan ook zijn ingebed in het onderwijs in de volle breedte en moeten deel uitmaken van onze ‘éducation permanente’. Kunst en cultuur vormen de kern van onze ‘canon’, de kennis die we overdragen. Cultuuronderwijs geeft zo vorm en inhoud aan een van de belangrijkste opdrachten van ons onderwijs: socialisatie. Het legt de basis voor onze zoektocht naar gemeenschappelijkheid. Maar cultuuronderwijs in de vorm van passieve en actieve participatie is ook een paspoort naar de ontdekking van nieuwe werelden. Ja, daarbij mogen we streven naar excellentie. Dat is waar het kunstvakonderwijs in beeld komt. Maar het gaat om veel meer dan excellentie. Tim Wu, hoogleraar aan Columbia University, wees er onlangs op in The New York Times: ‘The promise of our civilization, the point of all our labor and technological progress, is to free us from the struggle for survival and to make room for higher pursuits. But demanding excellence in all that we do can undermine that; it can threaten and even destroy freedom. It steals from us one of life’s greatest rewards — the simple pleasure of doing something you merely, but truly, enjoy.’[83] Hier ontmoeten cultuureducatie en ‘21st century skills’ elkaar, hier is cultuureducatie de basis voor publieksvorming. Het vraagt om een brede definitie van kunst en cultuur, om waardering voor populaire kunstopvattingen die afwijken van de modernistische standaard en om een infrastructuur waarin ook buiten en na het reguliere onderwijs ruimte wordt geboden aan die opvattingen.[84]
Brabant
In Brabant zijn ‘versterken’ en ‘verbinden’ al lange tijd trefwoorden van het cultuurbeleid. In de Agenda van Brabant uit 2010 en de Cultuuragenda van Brabant voor 2020 uit 2013 wordt cultuur gedefinieerd als een van de provinciale kerntaken, naast ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, bereikbaarheid van de regio en regionaal economisch beleid, vanuit de focus op het vestigings- en leefklimaat. De Provincie realiseert zich dat de culturele kwaliteit van de leefomgeving een doorslaggevende factor is om burgers en bedrijven te boeien en talenten te binden.[85] Dat wordt bevestigd in Beweging in Brabant, het bestuursakkoord uit 2015, dat rept van ‘allerlei positieve maatschappelijke en economische effecten’ van de ‘ruime voorraad sociaal en cultureel kapitaal’. Van ‘sport- en cultuurvoorzieningen die bijdragen aan het internationale profiel van onze regio, beter onderwijs, goede gezondheid en een actieve deelname van Brabanders aan de samenleving’, die ‘in belangrijke mate de identiteit en eigenheid van Brabant [bepalen], ook in internationaal perspectief’.[86]
Het cultuurbeleid zoals het vanuit deze motivering wordt gevoerd is er nadrukkelijk op gericht het Brabantse cultuursysteem te versterken en te innoveren, het door gerichte investeringen te stimuleren tot een vernieuwde en vernieuwende positionering in het maatschappelijk krachtenveld. Met name via het in 2013 gelanceerde Impulsgeldenprogramma en het in 2015, na de mislukte kandidatuur van Eindhoven als culturele hoofdstad van Europa 2018, ingestelde cultuurfonds Brabant C wil de Provincie de culturele sector in Brabant faciliteren om kwaliteit, diversiteit en reikwijdte van haar aanbod te vergroten. Niet voor niets constateerde Robbert van Heuven in De Provinciale Staat van Cultuurbeleid, door Kunsten ’92 gepubliceerd aan de vooravond van de Provinciale Statenverkiezingen van 2015, dat Brabant zich in Nederland onderscheidt als een ‘inhoudelijk regisserende provincie’.[87]
Brabant verdient ook een sterke culturele sector. Drie van de tien grootste Nederlandse steden liggen in Brabant. Brabant is na de Randstad de belangrijkste economische regio van ons land. Studies van het Planbureau voor de Leefomgeving en, heel recent, van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur laten telkens weer het belang van de regio Eindhoven voor de nationale economie zien.[88] Brainport levert meer toegevoegde waarde dan Schiphol of de Rotterdamse haven. Brabant staat in de top vijf van Europese kennis- en innovatieregio’s. Die economische ontwikkeling stelt eisen aan de ontwikkeling van Brabantse culturele infrastructuur. De benchmark die bkkc, Kunstbalie, Erfgoed Brabant en De Kunst van Brabant in mei 2015 publiceerden laat zien dat er op dat vlak nog wel wat te winnen is: ‘In cultureel opzicht bezet Noord-Brabant [in de rangorde van provincies] niet de derde, maar de zevende plaats.’[89] De vraag kan worden gesteld of hier niet ook een verklaring ligt voor de permanente brain drain waaraan de Brabantse arbeidsmarkt, zeker voor hoger opgeleiden, bloot staat en die het voor de slimste regio ter wereld tot meer dan een uitdaging maakt om de slimste mensen ter wereld te verleiden zich hier te vestigen. Uit het onderzoeksrapport Culturele smaak van Brabanders. Een onderzoek naar de verschillende cultuurconsumenten in Noord-Brabant van het PON uit 2013 blijkt dat Brabant qua culturele smaak heel erg op de rest van Nederland lijkt. De meeste Brabanders zijn mensen van wat wordt aangeduid als het type ‘Lokale gezelligheid’. Het verrast niet, het beantwoordt ook erg aan het Brabantse zelfbeeld. Verrassender is dat die groep in Brabant kleiner is dan landelijk gemiddeld: in Brabant valt 25% van de huishoudens binnen deze groep, landelijk 27%. Ondervertegenwoordigd zijn in Brabant de ‘Jonge cultuurontdekkers’: 8% van de huishoudens tegenover landelijk 11%. Het heeft ongetwijfeld te maken met het ontbreken in Brabant van een grote en brede universiteit. Spectaculair is het verschil in ‘Welvarende cultuursnuivers’. Je zou misschien verwachten dat die groep in Brabant kleiner is dan landelijk gemiddeld. Het tegendeel blijkt waar: hij is in Brabant anderhalf keer zo groot als in de rest van Nederland, 12% tegen landelijk 8%. Ze wonen vooral in Zuidoost- en Noordoost-Brabant (Vught, Nuenen, Waalre, Haaren, Oisterwijk), maar ook in West-Brabant is de groep groter dan landelijk gemiddeld. Ze blijven graag goed op de hoogte: van het nieuws, van sport en van financiën, ze lezen Het Financieele Dagblad, de Volkskrant of NRC Handelsblad. Ze kijken niet zoveel televisie, en als ze kijken, dan vooral naar de publieke omroep. Ze internetten veel. En ze gaan graag uit eten. Die Welvarende cultuursnuivers komen in Brabant cultureel niet aan hun trekken. Het PON constateert: ‘Ze bezoeken ook vaak voorstellingen buiten Brabant omdat ze het aanbod in de regio onvoldoende vinden.’[90] Dat is alleen al vanuit het oogpunt van vestigingsbeleid een omineuze conclusie. Blijkbaar is de culturele infrastructuur in de provincie ontoereikend om deze economisch relevante groep cultureel aan de provincie te binden. Dat zal met de aard van het aanbod te maken hebben. Het heeft ongetwijfeld ook te maken met de kwaliteit van het aanbod. In 2012 stelde bkkc in zijn infrastructurele verkenning van het Brabantse culturele leven vast dat veel daarvan kleinschalig is en de uitstraling ervan buiten de provinciegrenzen bescheiden. ‘De Brabantse cultuur is een verborgen, en misschien moeten we zeggen: een verborgen gehouden, schat.’[91] De Provinciale Adviescommissie Kunsten voegde daar toen aan toe ‘dat het culturele veld in Noord-Brabant weinig relaties onderhoudt met de Randstad. De Randstad heeft nauwelijks oog en oor voor de kwaliteit die in Brabant wordt ontwikkeld; er vloeien verhoudingsgewijs weinig rijksgelden naar deze regio. De regio richt haar vizier op haar beurt maar moeizaam richting de Randstad. Deze twee fenomenen versterken elkaar.’[92]
Want draagvlak voor cultuur is er volop. Uit het onderzoeksrapport Waarde van Cultuur dat in het voorjaar van 2018 werd gepubliceerd blijkt dat Brabanders vinden dat cultuur en erfgoed veel bijdragen aan de ontmoeting en verbinding tussen mensen, aan het saamhorigheidsgevoel van een buurt en aan actieve en betrokken burgers. Opvallend is dat volgens Brabanders kunst meer bijdraagt dan erfgoed en dat het vooral jonge Brabanders zijn die groot belang aan kunst en cultuur hechten. Brabanders zijn ook cultureel actief: 93% heeft het afgelopen jaar een culturele activiteit bezocht, 62% heeft zelf een kunstzinnige of culturele activiteit beoefend, 34% is op enigerlei wijze cultureel vrijwilliger. En de waardering voor het culturele aanbod groeit: van een 7,1 in 2015 naar een 7,4 in 2017.[93]
Met recht en reden is men in Brabant kritisch over de bijdrage die het Rijk levert aan de Brabantse culturele infrastructuur: weliswaar is de hoeveelheid rijksgeld die naar Brabant komt inmiddels bijna verdubbeld, nog steeds landt niet meer dan zo’n 4% van de rijksmiddelen voor cultuur in onze provincie. Peter Wennink, ceo van ASML, sprak er in Het Financieele Dagblad schande van.[94] Bart Brouwers, hoogleraar journalistiek in Groningen, kwalificeerde in het Brabants Dagblad de Haagse verwaarlozing van Brainport als ‘een keuze die het verleden boven de toekomst plaatst’.[95] In Beweging in Brabant kondigt de in 2015 aangetreden coalitie dan ook aan zich ‘in nauwe samenspraak met de Brabantse cultuursector en Brabantse steden’ sterk te willen maken ‘voor een stevige (lobby)agenda richting het Rijk om meer financiële middelen uit de landelijke basisinfrastructuur en cultuurfondsen los te krijgen.’[96] Die lobby krijgt nu vorm in BrabantStad maakt het, de voorzet die de vijf grote Brabantse steden en de Provincie in september 2018 gaven voor het landelijk cultuurbeleid zoals het vanaf 2021 vorm moet krijgen.[97] BrabantStad sorteert voor op een beleid dat ruimte biedt aan experiment en nieuwe talenten, dat aansluit op de Brabantse makerstraditie waarbij innovatie, samenwerking en cross-overs tussen verschillende disciplines eerder regel dan uitzondering zijn en dat vorm krijgt door een actieve rol van samenwerkende Provincie en steden. Het is de kern van het Brabantse regioprofiel. Het wordt uitgewerkt in een viertal samenhangende programmalijnen, die expliciet aansluiten op de visie, de missie en de opdracht van Kunstloc Brabant: talentontwikkeling, cultuureducatie, publiekwerking en innovatie in (inter)nationaal perspectief, met het Waarde van Cultuur-onderzoek als onderlegger. Ik pak die uitdaging op en verheug me op een toekomst waarin wij mee vorm kunnen geven aan een door het Rijk ondersteund samenhangend regionaal cultuurbeleid.
Essay, geschreven ter gelegenheid van de fusie van Kunstbalie en bkkc|brabants kenniscentrum kunst en cultuur, december 2018.
[1] de Volkskrant 28 februari 2015
[2] Hans Rosling, Factfulness. Ten Reasons We’re Wrong About The World – And Why Things Are Better Than You Think, New York 2018; Johan Norberg, Progress. Ten Reasons to Look Forward to the Future, Londen 2016; Steven Pinker, Enlightenment Now. The Case for Reason, Science, Humanism, and Progress. New York 2018.
[3] VPRO-gids 16 januari 2018.
[4] Philipp Blom, Wat op het spel staat, Amsterdam 2017.
[5] Bijv. Parag Khama in de Volkskrant 27 januari 2018. Cf. Charles C. Mann, The Wizard and the Prophet. Two Remarkable Scientists and Their Dueling Visions to Shape Tomorrow’s World, New York 2018.
[6] Wim van de Donk, De centralisatie in openbaar besturen. Over dunne denkramen en ambivalente ambities, 11e ROB-lezing, 12 november 2014.
[7] de Volkskrant 19 oktober 2018.
[8] Friedrich Hayek, The Road to Serfdom, Londen en New York 1944.
[9] Quinn Slobodian, Globalists. The End of Empire and the Birth of Neoliberalism, Boston 2018; Angus Burgin, The Great Persuasion. Reinventing free markets since the Depression, Boston 2015.
[10] Francis Fukuyama, The End of History and the Last Man, New York 1992.
[11] W. Stark, The History of Economics in its relation to social development, Londen 1952.
[12] de Volkskrant 31 augustus 2018.
[13] DNBulletin 28 april 2016.
[14] de Volkskrant 9 januari 2018, 29 september 2018.
[15] Joseph E. Stiglitz, The Price of Inequality. How Today’s Divided Society Endangers our Future, New York en Londen 2012; Thomas Piketty, Le capital au XXIe siècle, Parijs 2013; Robert D. Putnam, Our Kids. The American Dream in Crisis, New York 2015; Robert J. Gordon, The Rise and Fall of American Growth. The U.S. Standard of Living since the Civil War, Princeton / Oxford 2016.
[16] Richard Dobbs e.a., Poorer than their Parents? Flat or Falling Incomes in Advanced Societies, Brussel / San Francisco / Sjanghai 2016. Zie voor de Nederlandse situatie ook rapporten van Sociaal Cultureel Planbureau en Centraal Planbureau resp. de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid: Marloes de Graaf-Zijl e.a., De onderkant van de arbeidsmarkt in 2025, Den Haag 2015; Monique Kremer e.a. (red.), Hoe ongelijk is Nederland? Een verkenning van de ontwikkeling en gevolgen van economische ongelijkheid, Amsterdam 2014.
[17] Martijn Badir, ‘Besteedbaar inkomen van huishoudens staat al bijna veertig jaar vrijwel stil’, https://economie.rabobank.com/publicaties/2018/februari/besteedbaar-inkomen-huishoudens-nederland-staat-vrijwel-stil/
[18] http://wir2018.wid.world; zie ook Facundo Alvaredo, Lucas Chancel, Thomas Piketty, Emmanuel Suez, Gabriel Zucman, World Inequality Report 2018. Executive Summary, z.p. 2017.
[19] Diego Alejo Vázquez Pimentel, Iñigo Macias Aymar en Max Lawson, Reward Work, Not Wealth. To end the inequality crisis, we must build an economy for ordinary working people, not the rich and powerful, Oxford 2018.
[20] A Broken Social Elevator? How tot Promote Social Mobility, Parijs 2018.
[21] Cok Vroman, Edith Josten, Stella Hoff, Lisa Putman en Jean-Marie Wildeboer Schut, Als werk weinig opbrengt. Werkende armen in vijf Europese landen en twintig Nederlandse gemeenten, SCP, Den Haag 2018.
[22] Bas van Bavel, The Invisible Hand?: How Market Economies have Emerged and Declined Since AD 500, Oxford 2016.
[23] Emina van den Berg e.a., Schoolkosten voor 16- en 17-jarige mbo’ers. Onderzoek naar de gevolgen van veranderde tegemoetkoming in de schoolkosten, Utrecht 2016; Anja van den Broek e.a., Monitor Beleidsmaatregelen 2015. Studiekeuze, studiegedrag en leengedrag in relatie tot beleidsmaatregelen in het hoger onderwijs, 2006-2015, Nijmegen 2016; Inspectie van het Onderwijs, De Staat van het Onderwijs. Onderwijsverslag 2014/2015, Utrecht 2016; Inspectie van het Onderwijs, De Staat van het Onderwijs 2016/2017. Hoofdlijnen, Utrecht 2018. Cf. de vooruitblik die de Onderwijsraad in december 2018 gaf op de Stand van educatief Nederland zoals die in januari 2019 zal worden gepubliceerd: https://www.onderwijsraad.nl/publicaties/2018/stand-van-educatief-nederland/item7711.
[24] Klarita Sadiraj, Stella Hoff, Maroesjka Versantvoort, Van sociale werkvoorziening naar Participatiewet. Hoe is het de mensen op de Wsw-wachtlijst vergaan? SCP, Den Haag 2018; Evelien Tonkens en Jan Willem Duyvendak, De verhuizing van de verzorgingsstaat. Hoe de overheid nabij komt, Utrecht 2018.
[25] de Volkskrant, 5 september 2018.
[26] Frans Rooijers, John Kerkhoven, Bert den Ouden, Noodzakelijk beleid Klimaatakkoord. Een maatschappelijke afweging (CE Delft, Kalavasta, Berenschot) november 2018.
[27] Wim Voermans en Geerten Waling, Gemeenten in de genen. Tradities en toekomst van de lokale democratie in Nederland, Amsterdam 2018; Martin Sommer in de Volkskrant 16 juni 2018.
[28] Mark Bovens en Anchrit Wille, Diplomademocratie. Over de spanning tussen meritocratie en democratie, Amsterdam 2010.
[29] Rob Bijl, Jeroen Boelhouwer, Annemarie Wennekers (red.), De sociale staat van Nederland 2017, Den Haag 2017; zie ook Annemarie Wennekers, Jeroen Boelhouwer, Cretien van Campen, Rob Bijl (red.), De sociale staat van Nederland 2018, Den Haag 2018.
[30] Paul Scheffer, ‘Ons driestromenlandje’, NRC Handelsblad 6 januari 2018.
[31] de Volkskrant 16 december 2017.
[32] Trouw 25 juni 2018, de Volkskrant 2 januari 2018.
[33] Leo Lucassen, Paul Scheffer, Ernst Hirsch Ballin, Regie over migratie: naar een strategische agenda. Essays ter gelegenheid van het Holland Spooor-debat over migratiebeleid op 19 juni 2018, WRR, Den Haag 2018.
[34] R. Jennissen, G. Engbersen, M. Bokhorst en M. Bovens, De nieuwe verscheidenheid. Toenemende diversiteit naar herkomst in Nederland, Den Haag 2018.
[35] Valentin F. Lang en Marina Mendes Tavares, The distribution of gains from globalisation, Washington 2018.
[36] Zie met name Paul Scheffer, Land van aankomst, Amsterdam 2007.
[37] Paul Scheffer, ‘Immigratie in een open samenleving’ in: Lucassen, Scheffer, Hirsch Ballin, Regie over migratie (Den Haag 2018) blz. 87
[38] Steven Levitsky en Daniel Ziblatt, How Democracies Die, New York 2018.
[39] Amartya Sen rekende in zijn artikel ‘Rational Fools, a critique of the behavioral foundations of economic theory’, Philosphy & Public Affairs VI (1977) 317-344, af met de rationele keuzetheorie. Hij kreeg er in 1998 de Nobelprijs voor economie voor. Ook in 2000 (Daniel McFadden en James Heckman), in 2001 (George Akerlof em Joseph Stiglitz), in 2002 (Daniel Kahneman) en 2017 (Richard Thaler) ging de Nobelprijs voor economie naar onderzoekers die de uitgangspunten van de neoliberale economische theorie met succes ter discussie stelden.
[40] Thomas Piketty, Le Capital au XXI siècle. Parijs 2014
[41] Kate Raworth, Doughnut Economics. Seven Ways to Think as a 21st-century Economist. Londen 2017.
[42] Cf. Harry Block in Deconstruting Harry, een film van Woody Allen uit 1997: ‘Tradition is the illusion of permanence.’
[43] Bram Mellink, Worden zoals wij. Onderwijs en de geïndividualiseerde samenleving sinds 1945, Amsterdam 2014.
[44] Merijn Oudenampsen, The Conservative Embrace of Progressive Values. On the intellectual origins of the swing to right in Dutch politics, Tilburg 2018.
[45] Blom, 139-162.
[46] de Volkskrant 25 juni 2012.
[47] NRC Handelsblad 12 december 2018.
[48] Pierre Bourdieu, La distinction. Critique sociale du jugement, Parijs 1979.
[49] Alessandro Baricco, I Barbari, Milaan 2006.
[50] Auke van der Woud, De nieuwe mens. De culturele revolutie in Nederland rond 1900, Amsterdam 2015.
[51] NRC Handelsblad 7 december 2010.
[52] Ester Tepaske e.a., Betekenis van kunst en cultuur in het dagelijks leven, Amsterdam 2010.
[53] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Cultuur en identiteit. De veranderende plek van Nederland in de wereld, Amsterdam 2011.
[54] De Ghanees-Amerikaanse schrijver Kwame Anthony Appiah onderscheidt vijf identiteit-vormende elementen: creed, country, color, class en culture. Kwame Anthony Appiah, The Lies that Bind. Rethinking Identity, New York 2018. Gender en age, hoewel ongelukkigerwijs allebei niet beginnend met een c, kunnen daar wat mij betreft aan toegevoegd worden.
[55] https://beyondcapitalismnow.wordpress.com/2013/08/08/nina-simone-on-the-role-of-the-artist/
[56] Bas Heijne, De Staat van het Theater 2016, http://tf.nl/de-staat-van-het-theater-2016/.
[57] de Volkskrant 17 juli 2018.
[58] De ‘Voetnoten’ van Grunberg zijn verzameld: Arnon Grunberg, Alle voetnoten (Amsterdam 2018). Grunberg continueerde na de beëindiging van zijn dagelijkse ‘Voetnoten’ zijn commentaar op de wereld in een reeks twee keer per week verschijnende ‘Kopteksten’: ‘Twee keer per week zal ik […] het ancien régime in de breedste zin van het woord uitzwaaien, eer betuigen, uitlachen om zijn groteske stuiptrekkingen, proberen het leven ervan een beetje te rekken. Ik vrees wat op het ancien régime zal volgen, maar we hebben geen keus, we moeten ook nieuwsgierig zijn naar wat ons gruwelijk voorkomt.’ De Volkskrant 19 juni 2018. Hij is overigens niet de enige schrijver die zich regelmatig uitlaat over de actualiteit: Gebrand Bakker is columnist in Trouw, Jonathan van het Reve, Christiaan Weijts en Tommy Wieringa in NRC Handelsblad, Özcan Akyol in het Algemeen Dagblad, Esther Gerritsen in de Volkskrant.
[59] https://www.collegevanrijksadviseurs.nl/projecten/panorama-nederland
[60] NRC Handelsblad 25 april 2016.
[61] ‘Voorbij autonomie’, een onderzoek door Micha Hamel en Sander van Maas, onder auspiciën van de Akademie van Kunsten, http://www.akademievankunsten.nl/nl/projecten/voorbij-autonomie.
[62] Erik Schrijvers e.a., Cultuur herwaarderen, Den Haag 2015.
[63] Max Nathan e.a., Creative Economy Employment in the EU and the UK. A Comparative analysis, Londen 2015.
[64] Hans Mommaas, De culturele dimensie in de stad van de toekomst, Boekmanlezing 30 juni 2016.
[65] Richard Florida, The Rise of the Creative Class, New York 2002; Richard Florida, The Flight of the Creative Class. The New Global Competition for Talent, 2005; Gerard Marlet, De aantrekkelijke stad, 2010; Cor Wijn, De culturele stad, 2014.
[66] Bram Mellink, Worden zoals wij. Onderwijs en de opkomst van de geïndividualiseerde samenleving sinds 1945, Amsterdam 2014.
[67] Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Naar een lerende economie. Investeren in het verdienvermogen van Nederland, Amsterdam 2013; Onderwijsraad, Een eigentijds curriculum, Den Haag 2014.
[68] Multatuli, Ideën ii, 1864-1865; 6: 183-184
[69] Henri de Groot, Gerard Marlet, Coen Teulings, Wouter Vermeulen, Stad en land, Den Haag 2010.
[70] Brabants Dagblad 2 februari 2011.
[71] Het Financieele Dagblad 8 oktober 2016.
[72] Maxim Februari op het symposium over de Waarde van Cultuur, 2 november 2012 in Den Bosch.
[73] Gert Biesta, Door kunst onderwezen willen worden (Arnhem 2017), 37.
[74] de Volkskrant 18 april 2018.
[75] https://nivoz.nl/nl/gert-biesta
[76] Martha Nussbaum, Not for profit. Why democracy needs the humanities, Princeton 2010.
[77] Onderwijsraad, Een smalle kijk op onderwijskwaliteit, Den Haag 2013.
[78] Huub Dijstelbloem, Frank Huisman, Frank Miedema en Wijnand Mijnhardt, Waarom de wetenschap niet werkt zoals het moet, en wat daaraan te doen is, Science in Transition Position Paper, 16 september 2013.
[79] NRC Handelsblad 9 mei 2015; De Standaard 9 mei 2015.
[80] Biesta, 38.
[81] Kerstwens Marjan Hammersma 2018.
[82] Ingrid van Engelshoven, Cultuur in een open samenleving (Den Haag 2018), 8.
[83] Tim Wu, ‘In praise of mediocrity’, The New York Times 29 september 2018.
[84] Cf. Abram de Swaan, Niet bij kunst alleen. Over amateurs in de beeldende kunst. Utrecht 2003.
[85] Cultuuragenda van Brabant voor 2020, Den Bosch 2013.
[86] Beweging in Brabant. Bestuursakkoord 2015-2019, Den Bosch 2015.
[87] Robbert van Heuven, De Provinciale Staat van Cultuurbeleid, Amsterdam 2015.
[88] Planbureau voor de leefomgeving, De concurrentiepositie van Nederlandse regio’s. Regionaal-economische samenhang in Europa, Den Haag 2011; Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, Mainports voorbij, Den Haag 2016.
[89] Henk Vinken, Cultuur in Brabant. Een benchmark, Tilburg 2015.
[90] Marianne van Bommel en Karin du Long, Culturele smaak van Brabanders. Een onderzoek naar de verschillende cultuurconsumenten in Noord-Brabant, Tilburg 2013.
[91] bkkc, Cultuur in Brabant. Een infrastructurele verkenning, Tilburg 2012.
[92] Adviescommissie Kunsten Noord-Brabant, Het cultureel dna van een eigengereide, innovatieve provincie. Van functie tot festival, van knelpunt tot kans. Knelpunten, scenario’s en noodmaatregelen voor een duurzame toekomst van het professionele kunstenveld in de Provincie Noord-Brabant, Den Bosch 2012.
[93] Bo Broers, Rogier Brom, Britte van Dalen, Jenneke Harings, Ruben Smeets en Henk Vinken, Waarde van Cultuur. De staat van de culturele sector in Noord-Brabant, Tilburg 2018.
[94] Het Financieele Dagblad 8 oktober 2016.
[95] Brabants Dagblad, 18 oktober 2016
[96] Beweging in Brabant. Bestuursakkoord 2015-2019, Den Bosch 2015.
[97] Taskforce Cultuurvisie BrabantStad, BrabantStad maakt het. Een innovatieve culturele regio als geen ander, september 2018.