Put your money where your mouth is!
Toen ik in 2010 naar Brabant kwam om directeur te worden van het kort daarvoor tot stand gekomen brabants kenniscentrum kunst en cultuur (bkkc) verkeerde de culturele sector in crisis. In oktober van dat jaar trad het eerste kabinet-Rutte aan, het kabinet van VVD en CDA dat met gedoogsteun van de PVV een beleid zou gaan voeren waarbij, zo kondigde de nieuwe premier aan, rechts Nederland zijn vingers zou aflikken.[1]Mark Rutte op 3 mei 2010, bij het in eerste instantie mislukken van de gesprekken tussen VVD, CDA en PVV. En blijkbaar verlekkerde rechts Nederland zich bij gehak in en op de culturele sector. Halbe Zijlstra mocht het beulswerk verrichten. Hij was verantwoordelijk voor een bezuiniging op de rijksbegroting voor cultuur van € 200 miljoen. Hij verdedigde die met een reeks door onkunde geschraagde depreciërende uitlatingen over de sector waarmee hij nog eens een hoeveelheid moeilijk te becijferen additionele schade aanrichtte. En hoewel al snel duidelijk was dat het bezuinigingsbeleid niet de gewenste effecten had, zelfs schadelijk was voor de Nederlandse concurrentiepositie[2]Wim Boonstra, ‘Modern Monetary Theory’. RaboResearch Economisch Onderzoek 26 juli 2019; Algemene Rekenkamer, Staat van de Rijksverantwoording 2018. Den Haag, 15 mei 2019. bleef de VVD ook in volgende kabinetten de erfenis van Halbe Zijlstra koesteren. In het tweede en derde kabinet-Rutte wilden Jet Bussemaker en Ingrid van Engelshoven wel anders, maar ze mochten niet of maar heel gedeeltelijk. Pas de in 2022 aangetreden staatssecretaris Gunay Uslu slaagde er, misschien geholpen door de coronacrisis, in zich aan de schaduw van Zijlstra te ontworstelen en de rijksbegroting voor cultuur terug te laten keren op het pad dat in 2010 werd verlaten.
Maar er werd in 2010 en de jaren daarna niet alleen door het Rijk op cultuur bezuinigd. Ook gemeenten en provincies hanteerden het mes. Overal in het land werden bibliotheken gesloten en verdwenen muziekscholen. Op basis van een advies van de commissie-Lodders uit 2008 kondigden de provincies aan zich te willen concentreren op hun wettelijke taken: erfgoed en archeologie. In het door de provincies in 2010 vastgestelde IPO Profiel Provincies kwam het woord kunst niet voor. In lijn daarmee zag ik collega-instellingen in Zeeland, Groningen en Overijssel verdwijnen en in Noord-Holland, Zuid-Holland en zelfs Gelderland inkrimpen tot een schaduw van wat ze ooit waren. Ook ik moest bezuinigen. Bij mijn aantreden liet de provincie weten dat de voor bkkc beschikbare middelen per 2013 met 25% zouden worden gekort en dat ook de via bkkc aan de culturele sector verstrekte incidentele subsidies dan met 25% zouden worden verminderd.
Het afwijkende Brabantse pad
En toch was de situatie in Brabant anders. Net zo min als Limburg en Friesland omarmde Brabant uiteindelijk het advies van de commissie-Lodders. In alle drie die provincies speelde daarbij iets van een gevoel van provinciale eigenheid, provinciaal chauvinisme zo je wil, een rol. Maar in Brabant kwam daar iets bij. De provincie stond na de ontmanteling van Philips die in 1990 was begonnen en de ondergang van DAF in 1993 voor een grote economische uitdaging. Je kunt het je nu bijna niet meer voorstellen, maar ooit was de vrees dat Brabant Zuid-Limburg achterna zou gaan, dat zich nooit heeft weten te herstellen van de mijnsluitingen in de jaren 1970. Bij het oppakken van die uitdaging speelde de provincie een cruciale rol. En de provincie kon die rol pakken omdat de gemeenten de provincie die rol gunden. Of omdat geen van de gemeenten in staat was zelf die rol te pakken. Ik heb er vaker op gewezen: Brabant kent vier grote steden, drie daarvan behoren tot de tien grootste in Nederland, maar geen van die steden is groot genoeg om de provincie te domineren, zoals Amsterdam dat in Noord-Holland doet, Rotterdam en Den Haag in Zuid-Holland en de stad Utrecht in Utrecht. In Brabant zochten provincie en steden de samenwerking, die in 2001 haar formele vorm kreeg in BrabantStad, gericht op het scheppen van een sterk, internationaal concurrerend en duurzaam groeiend stedelijk netwerk. Onder de paraplu van dit samenwerkingsverband stemden gemeenten en provincie beleid op het gebied van economie, ruimte en mobiliteit op elkaar af, maar stelde Brabant zich ook kandidaat om in 2018 culturele hoofdstad van Europa te worden.
Want de provincie realiseerde zich dat de culturele kwaliteit van de leefomgeving een doorslaggevende factor is om burgers en bedrijven te boeien en talenten te binden. In de Agenda van Brabant uit 2010 werd cultuur, in afwijking van het advies van de commissie-Lodders, gedefinieerd als een van de provinciale kerntaken, naast ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, bereikbaarheid van de regio en regionaal economisch beleid.[3]Agenda van Brabant. Traditie en technologie. Den Bosch, april 2010. De toenmalige commissaris van de koning(in), Wim van de Donk, muntte daarvoor de term ‘meekoppelend belang’.[4]Cf. Agenda van Brabant, blz. 39. Deze visie op de betekenis van kunst en cultuur vormde het uitgangspunt voor een ambitieus cultuurbeleid, waarvoor de uitgangspunten in 2013 werden vastgelegd in de Cultuuragenda van Brabant voor 2020: ‘Op weg naar Brabant als topregio in Europa op het gebied van kennis en innovatie, is een sterke identiteit en een goede woon- en werkomgeving belangrijk. […] Cultuur is het cement van onze samenleving én van cruciaal belang voor de toekomst van Brabant […] De culturele rijkdom van Brabant […] is de motor voor de ontwikkeling van creativiteit en geeft ruimte, kennis en inspiratie aan die mensen die nodig zijn voor de topregio Brabant.’[5]Jet Duenk en Annick van Tilburg, Cultuuragenda van Brabant voor 2020. Kaderstellende nota voor provinciaal cultuurbeleid. 1 mei 2013. De provincie onderschreef daarmee de uitkomsten van … Lees meer
En dat beleid is succesvol geweest. Aangejaagd door een agenderende, stimulerende en communicerende ondersteunings- en uitvoeringsstructuur introduceerde de provincie een reeks nieuwe en vernieuwende instrumenten. Ik denk dan in de eerste plaats aan het in 2013 gelanceerde impulsgeldenprogramma dat aanvragers ondersteuning biedt in de vorm van kennis, leningen en verschillende vormen van subsidie en met die aanvragers in gesprek gaat over waar het te ondersteunen project ze moet brengen. Met de introductie daarvan ging een streep door de eerder aangekondigde bezuiniging van 25% op incidentele subsidies: in plaats van de €900.000 die de provincie daarvoor aanvankelijk nog maar wilde reserveren, kwam er in 2013 €2,15 miljoen beschikbaar. Maar zeker zo in het oog springend en landelijk voorbeeld stellend waren de talenthubs (nieuwe vormen van talentontwikkeling, waarbij individuele talenten centraal staan en presenterende organisaties medeverantwoordelijk zijn voor hun ontwikkeling), de Cultuur Loper (die cultuuronderwijs tot integraal onderdeel van het curriculum maakt) en het investeringsfonds Brabant C (dat er kwam toen Europa besloot niet Brabant maar Leeuwarden voor 2018 tot culturele hoofdstad uit te roepen). En die vernieuwingen betaalden zich uit. Het Brabantse cultuuraanbod is de achterliggende jaren rijker en gevarieerder geworden. De waardering voor dat aanbod groeide, in Brabant maar ook daarbuiten. Brabant is veel zichtbaarder geworden op de culturele kaart van Nederland. Het aantal Brabantse instellingen in de culturele eredivisie, de BIS, groeide van zeven naar twaalf. Het Brabantse aandeel in de landelijke koek, in 2013-2016 nog geen twee procent, is intussen meer dan verdrievoudigd.
Het gaat, denk ik, te ver om de door de Raad voor Cultuur bepleite regionalisering van het cultuurbeleid waarmee in de nu lopende cultuurplanperiode een begin is gemaakt, te zien als een direct gevolg van het Brabantse beleid, maar het Brabantse succes heeft de voorstanders van regionalisering wel vleugels gegeven. Met als kroon op het werk een begin dit jaar door het IPO omarmd Berenschot-rapport,[6]Cor Wijn, Bastiaan Vinkenburg, Wubbo Wierenga, Anne van Heerwaarden & Milan Terwisscha, Op weg naar Herpositionering. Visie van Berenschot op de rol van de provincies in het culturele bestel. … Lees meer waarin afstand wordt genomen van het advies van de commissie-Lodders uit 2008 en wordt gepleit voor een wettelijk vastgelegd provinciaal cultuurbeleid, waarbij je als lezer voortdurend denkt ‘naar het voorbeeld van Brabant’.
De weg kwijt
In die context was de wending die het Brabantse cultuurbeleid de afgelopen jaren nam vrij bizar. Na de Provinciale Statenverkiezingen van 2019 dachten VVD en CDA dat wat Mark Rutte in 2010-2012 op landelijk niveau niet was gelukt – succesvol regeren over rechts – in Brabant wel mogelijk was: zij gingen in zee met Forum voor Democratie. Het resultaat was bestuurlijke chaos, waarbij in het voorbijgaan, net als landelijk tien jaar eerder, cultuur als wisselgeld werd gebruikt. Cultuur werd weggedefinieerd als een vorm van vrijetijdsbesteding. Wie het in december 2020 gepresenteerde Beleidskader Vrije tijd, Cultuur en Sport 2021-2022 las kon niet anders dan concluderen dat de provincie cultuur niet langer zag als een voor de regio van kennis en innovatie essentiële infrastructurele voorziening, althans die voorziening niet langer als een vanzelfsprekende provinciale verantwoordelijkheid zag.
Inmiddels is de orde in het Provinciehuis enigszins hersteld en ligt er nieuwe beleidsdocument: Levendig Brabant 2030. Met de taal en toon van dat stuk is niets mis: het ademt een vertrouwde visie. Het beklemtoont het belang van creativiteit, innovatie, inspiratie en verbeeldingskracht voor de aanpak van onze maatschappelijke opgaven. Onderkend wordt dat om de creativiteit, vernieuwingsdrift, ondernemingszin en samenwerkingskracht die zo kenmerkend zijn voor het Brabantse dna te behouden en te versterken initiatieven en investeringen nodig zijn van organisaties, van kunstenaars, creatieve makers en van doeners in cultuur, erfgoed, sport en vrijetijd, maar ook van bedrijven, maatschappelijke organisaties en Rijk, provincie en gemeenten. Beoogd wordt ‘een cultureel klimaat dat onze economische positie en ons welverdiende imago als innovatieve regio weerspiegelt.’[7]Levendig Brabant 2030. Integraal beleidskader cultuur, sport en vrijetijd (Den Bosch, november 2022), blz. 4, 33, 57.
Je zou verwachten dat vervolgens de eerdere constatering in Levendig Brabant dat Brabant qua culturele voorzieningen en qua gemeentelijke en provinciale financiële investeringen in cultuur ‘onderaan de ranglijst’ bungelt[8]Levendig Brabant, blz. 20. zou worden geproblematiseerd, zeker nu de coronacrisis zichtbaar heeft gemaakt hoe belangrijk cultuur voor samenleving is, maar ook hoe kwetsbaar de culturele sector is en hoeveel kwetsbaarder dan landelijk gemiddeld de Brabantse culturele sector is gebleken.[9]Bo Broers, Henk Vinken, Gosuin van Heeswijk(red.), Waarde van Cultuur 2022 (Tilburg 2022), blz. 113-120, 149-160; cf. Chris van Koppen, ‘Leg uit of pas aan!’, 26 juni 2022. Want CBS-cijfers op basis van de jaarrekeningen van gemeenten en provincies laten zien de Brabantse provinciale uitgaven voor cultuur de afgelopen jaren zijn gedaald: van €23,59 per inwoner in 2019 via €19,45 per inwoner in 2020 naar €15,69 per inwoner in 2021 (tegenover, voor 2021, bijvoorbeeld € 60,04 voor Friesland, €52,61 voor Zeeland en €38,22 voor Limburg). De Brabantse uitgaven liggen daarmee weliswaar hoger dan, bijvoorbeeld Noord- en Zuid-Holland, maar anders dan daar worden ze niet gecompenseerd door hoge gemeentelijke uitgaven. In de provinciale rangorde, gemeentelijke en provinciale uitgaven bij elkaar opgeteld, komt Brabant niet verder dan een armzalige negende plaats, met in totaal €120,70 per inwoner. Brabant legt het daarmee af tegen de directe economische concurrenten Noord-Holland (€150,83) en Zuid-Holland (€146,78), maar ook tegen Zeeland (€145,97) en Limburg (€149,58).[10]Detaillering cultuurlasten gemeenten en provincies 2020-2021. CBS, 11 november 2022.
Maar in Brabant kan het blijkbaar nóg een tandje minder. Levendig Brabant kondigt bezuinigingen aan: van 37% op erfgoed, van 24% op cultuur. Waarbij in de ‘kleine lettertjes’ ook nog eens wordt aangekondigd dat de Philharmonie Zuid-Nederland, tot nu toe gefinancierd uit incidentele middelen, vanaf 2025 ten laste van de cultuurbegroting zal komen, en achter de continuering van Brabant C vraagtekens worden gezet.[11]Levendig Brabant, blz. 57, 62, 64. En zonder dat zelfs maar een poging wordt gedaan om al die bezuinigingen te relateren aan de uitgesproken ambities.
Toen in 2020 VVD, CDA en Forum voor Democratie hun coalitieakkoord presenteerden sprak oud-hoogleraar regionale economie Frans Boekema zijn grote zorg uit: ‘Brabant is alleen interessant als vestigingsplaats voor (inter)nationale bedrijven als er ook sprake is van een levendige, gevarieerde en volwaardige culturele sector. Als het bestuursakkoord van het nieuwe provinciebestuur wordt uitgevoerd, ben ik bang dat we de slogan Booming Brabant voortaan kunnen vergeten.’[12]Frans Boekema, ‘Booming Brabant? Vergeet het maar.’ Brabants Dagblad 16 mei 2020. Ik ben bang dat hij weinig reden heeft om na de publicatie van Levendig Brabant 2030 minder bezorgd te zijn.
Indringende vragen
Natuurlijk, ik begrijp best dat financiële krapte, mee veroorzaakt door het uitgeput raken van de Essent-gelden, de provincie kan dwingen tot een zekere soberheid. Maar die krapte verklaart niet de keuzes die de provincie maakt, verklaart niet dat Brabantse bestuurders keuzes maken die zo anders zijn dan die van bestuurders elders in het land. En uiteraard, bestuurders hebben het recht om, mits democratisch gelegitimeerd, weinig, minder of zelfs niets aan cultuur uit te willen geven. Maar het minste wat je van ze mag verwachten is dat zij een helder verhaal hebben over waarom en hoe ze willen bezuinigen en hoe zich die bezuinigingen verhouden tot de beleidsdoelstellingen die ze hebben. Het doet het vertrouwen in de politiek geen goed als bezuinigingen worden weggemoffeld achter een muur van mooie woorden en glimmende ambities die, in het licht van die bezuinigingen, alleen maar als loos kunnen worden betiteld. Daar mogen politici in de aanloop naar de Provinciale Statenverkiezingen dus indringend op bevraagd worden.
Referenties
↑1 | Mark Rutte op 3 mei 2010, bij het in eerste instantie mislukken van de gesprekken tussen VVD, CDA en PVV. |
---|---|
↑2 | Wim Boonstra, ‘Modern Monetary Theory’. RaboResearch Economisch Onderzoek 26 juli 2019; Algemene Rekenkamer, Staat van de Rijksverantwoording 2018. Den Haag, 15 mei 2019. |
↑3 | Agenda van Brabant. Traditie en technologie. Den Bosch, april 2010. |
↑4 | Cf. Agenda van Brabant, blz. 39. |
↑5 | Jet Duenk en Annick van Tilburg, Cultuuragenda van Brabant voor 2020. Kaderstellende nota voor provinciaal cultuurbeleid. 1 mei 2013. De provincie onderschreef daarmee de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek door onder meer de Atlas voor Gemeenten (G. Marlet, De aantrekkelijke stad. Nijmegen, 2013; G. Marlet en C. van Woerkens, Atlas voor gemeenten. De 50 grootste gemeenten van Nederland op 40 punten vergeleken. Nijmegen 2012) en het Centraal Planbureau (H. de Groot, G. Marlet, C. Teulings en W. Vermeulen, Stad en land. Den Haag, 2011), die laten zien dat het aanbod van kunst en cultuur in hoge mate bepalend zijn voor de concurrentiepositie van steden. |
↑6 | Cor Wijn, Bastiaan Vinkenburg, Wubbo Wierenga, Anne van Heerwaarden & Milan Terwisscha, Op weg naar Herpositionering. Visie van Berenschot op de rol van de provincies in het culturele bestel. Utrecht, november 2022. |
↑7 | Levendig Brabant 2030. Integraal beleidskader cultuur, sport en vrijetijd (Den Bosch, november 2022), blz. 4, 33, 57. |
↑8 | Levendig Brabant, blz. 20. |
↑9 | Bo Broers, Henk Vinken, Gosuin van Heeswijk(red.), Waarde van Cultuur 2022 (Tilburg 2022), blz. 113-120, 149-160; cf. Chris van Koppen, ‘Leg uit of pas aan!’, 26 juni 2022. |
↑10 | Detaillering cultuurlasten gemeenten en provincies 2020-2021. CBS, 11 november 2022. |
↑11 | Levendig Brabant, blz. 57, 62, 64. |
↑12 | Frans Boekema, ‘Booming Brabant? Vergeet het maar.’ Brabants Dagblad 16 mei 2020. |