De gave van de verbeelding

De coronacrisis heeft de culturele sector ongemeen hard getroffen. Met de ‘intelligente lockdown’ kwam het openbare culturele leven in maart 2020 nagenoeg tot stilstand. Centra voor de kunsten, musea, poppodia, theaters, filmhuizen en bioscopen werden gesloten. Gezelschappen moesten hun tournees afbreken. Internationale optredens waren van de baan. Festivals werden afgelast. Een groot deel van de circa 11.500 werknemers in de Brabantse culturele sector had van de ene op de andere dag geen werk meer. En voor veel van de bijna 15.000 zelfstandigen in de creatieve sector viel het inkomen geheel of gedeeltelijk weg.
Dankzij gerichte overheidsmaatregelen konden gesubsidieerde instellingen gebruikmaken van de versoepelingen vanaf juli en weer op bescheiden schaal activiteiten organiseren. Maar wie minder afhankelijk is van subsidies, had (en heeft) moeite het hoofd boven water te houden. De generieke maatregelen ter ondersteuning van het bedrijfsleven bleken voor zzp’ers in het culturele domein niet of maar zeer gedeeltelijk toegankelijk. Zelfstandige producenten, volledig afhankelijk van kaartverkoop, hadden nauwelijks mogelijkheden terug te keren naar een normale, zakelijk verantwoorde exploitatie.
Voorjaar en zomer gingen zo voor de sector verloren. En de versoepelingen bleken grotendeels tijdelijk. Het seizoen 2020-2021 begon zonder veel perspectief op herstel. De zorgen domineren: hoelang zijn de verschillende overheden in staat en bereid de sector te ondersteunen? En fundamenteler: komt de wereld van voor de coronacrisis wel terug?

Crisis

Het is een existentiële vraag die veel verder reikt dan de culturele sector. De crisis van het afgelopen jaar heeft structurele zwaktes in het maatschappelijk en economisch bestel blootgelegd.[1] ‘We hebben’, aldus de Wageningse bioloog Louise Voet in NRC Handelsblad, ‘een economie gebouwd waarin we keihard sturen op verminderen van diversiteit. Efficiency, kostenreductie, minimale voorraden, één toeleverancier, weinig afzetmarkten. Dat geeft allemaal zwakte in het systeem. […] diversiteit geeft risicospreiding. Als het dan een keer misgaat, blijft er altijd wel iets over om mee verder te kunnen. Wij zijn van diversiteit naar monotonie gegaan, van specialisatie naar hyperspecialisatie. Zo hebben we ons heel kwetsbaar gemaakt.’[2]
Door de gestage afbraak van handelsbarrières zijn heel complexe, wereldomspannende productieketens ontstaan, met just in time leveranties als uitgangspunt, waarbij het aanhouden van voorraden overbodig werd geacht. Het leidde dit jaar wereldwijd tot lege winkelschappen en acute tekorten aan essentiële genees- en beschermingsmiddelen.
Het hangt samen met de financialisering, sinds de jaren tachtig, van het bedrijfsleven. Retain and reinvest maakte als bedrijfsstrategie plaats voor downsize and distribute. In plaats van te investeren in de samenleving, in werknemers of in onderzoek dat de toekomstbestendigheid van de onderneming zou kunnen versterken, gingen ondernemingen ‘spelen met geld’: topinkomens stegen, financiële buffers werden opgeofferd aan de inkoop van eigen aandelen, bedrijven werden volgehangen met schulden en zo gestructureerd dat belastingverplichtingen zo klein mogelijk werden. Zelfs bedrijven die de afgelopen jaren exorbitante winsten hadden behaald, bleken toen de crisis uitbrak voor hun voortbestaan afhankelijk van overheidssteun.
De flexibilisering van de arbeidsmarkt heeft de kosten van arbeid voor het bedrijfsleven weliswaar sterk verlaagd, maar ook het economisch innovatievermogen aangetast[3] en een ongekend sociaal probleem gecreëerd van onverzekerde en onderbetaalde werknemers zonder pensioen.[4] Eind 2019 behoorde niet minder dan 39% van de werknemers tot deze ‘flexibele schil’, die bij het uitbreken van de coronacrisis direct de verantwoordelijkheid van de overheid werd. Het maakte de massieve en in vredestijd ongekende interventie door de staat die we het afgelopen voorjaar zagen onvermijdelijk.
Net als bij het uitbreken van de kredietcrisis in 2008 bleek de private sector in staat om, na jarenlang haar bijdrage aan de collectiviteit te hebben geminimaliseerd, haar verliezen te socialiseren, ten laste van het collectief te brengen. Zoals Bert Wagendorp vaststelde: ‘De vrije markt werkt soepel wanneer er poen kan worden geschept, maar is in geen velden of wegen te bekennen bij een crisis in de samenleving. Dan moeten overheden de kastanjes uit het vuur halen.’[5] Minder cynisch geformuleerd: de coronacrisis leidde tot een herwaardering van de rol van de overheid en de publieke sector. De politieke discussie gaat inmiddels niet meer over de vraag óf de overheid een sterkere regierol moet krijgen, maar alleen nog over de mate waarin.

Kruispunt

Dit alles maakt duidelijk dat we op een kruispunt staan. Anders dan natuurkundige wetten zijn economische wetmatigheden tijd- en plaatsgebonden. De theorieën van de Franse fysiocraten werkten in de context van de 18e-eeuwse Franse economie, die van de klassieke economen in het Verenigd Koninkrijk van de 19e eeuw. Keynes was een antwoord op de Grote Depressie van de jaren dertig van de 20e eeuw en leverde de economische onderbouwing voor de nationale welvaartsstaten zoals die in West-Europa vorm kregen na de Tweede Wereldoorlog.[6] De neoliberale economische theorie, die bepalend is voor de manier waarop sinds de jaren tachtig beleid wordt gevoerd, was een antwoord op de versnelling van de globalisering, waardoor nationaal economisch beleid zijn effectiviteit verloor. Maar die theorie geeft geen antwoord op de vragen waar de economie van vandaag voor staat. Sterker, de uitgangspunten van het neoliberale geloof – zoals marktwerking en een terughoudende overheid – lijken de huidige problemen zo niet te veroorzaken dan toch in ieder geval te vergroten. Toonaangevende auteurs als Joseph E. Stiglitz, Thomas Piketty, Robert D. Putnam en Robert J. Gordon schetsen een groeiende kloof tussen arm en rijk, tussen hoog- en laagopgeleid, stellen daarvoor het neoliberale kapitalistische systeem verantwoordelijk en laten zien hoe die groeiende kloof leidt tot vertraging van de economische groei. Rapporten van onderzoeksbureaus als het McKinsey Global Institute, van Oxfam en van de OESO bevestigen dit beeld.[7]
De coronacrisis heeft zelfs de discussie over de staatsschuld op scherp gesteld. De Algemene Rekenkamer zette in 2019 al vraagtekens bij de vanzelfsprekendheid waarmee de overheid na de kredietcrisis van 2008 haar ‘huishoudboekje’ op orde had gebracht door tientallen miljarden te bezuinigen. Ze constateerde dat de jarenlange bezuinigingen grote schade hebben veroorzaakt in de publieke sector en dat hun bijdrage aan het herstel van de Nederlandse economie niet kan worden aangetoond. De aantasting van het onderwijspeil, de verslechterende infrastructuur en de crisis in onze rechtstatelijke instituties vormen juist een bedreiging voor de Nederlandse concurrentiepositie, die het bezuinigingsbeleid nu juist geacht werd te schragen.[8] Wim Boonstra, econoom bij de Rabobank, aarzelde niet om het bezuinigingsbeleid van de jaren na 2008 te vergelijken met de ‘irrationele halsstarrigheid’, waarmee politici in de jaren 1930 vasthielden aan de gouden standaard[9] – en Mark Rutte dus te positioneren als de Colijn van de 21e eeuw.
Economen zetten al langer vraagtekens bij de wijze waarop politici staatsschuld en particuliere schuld met elkaar vergelijken en zo de werkelijkheid versimpelen. De overheid is niet hetzelfde als een huishouden. Anders dan bij individuen hangen de inkomsten en uitgaven van de staat met elkaar samen. Als de overheid leent om investeringen te doen, creëert ze niet alleen betere voorzieningen, maar kan ze ook meer inkomsten genereren doordat de economie groeit vanwege deze voorzieningen. Bovendien moeten wij onze schulden binnen een bepaalde tijd aflossen, maar kan de staat leningen eeuwig laten uitstaan.[10] In NRC Handelsblad concludeerde Coen Teulings, hoogleraar economie in Cambridge: ‘Staatsschuld is geen teken van een spilzieke overheid, maar heeft een belangrijke economische functie: het voorziet in de vraag naar private buffers.’[11] De Amerikaanse econoom Stephanie Kelton, vlaggendraagster van de Modern Monetary Theory, gaat nog een stap verder: om publieke voorzieningen te financieren, hoeft de overheid helemaal geen geld te lenen of belastingen te heffen. Ze kan, zolang de productiemiddelen voor goederen en diensten op peil blijven, gewoon de geldpers aanzetten.[12] En ook in de politiek wankelt het dogma dat de beste staatsschuld geen staatsschuld is. Wie ziet hoe overheden overal ter wereld reageren op de coronacrisis, kan haast niet om de constatering heen dat zij zo niet de in economische kring omstreden Modern Monetary Theory dan toch wel het neo-keynesianisme van Teulings hebben omarmd.

De verbeelding aan de macht!

De samenleving staat daarbij voor grote uitdagingen. Wim van de Donk, commissaris van de koning in Brabant, benoemde het in zijn nieuwjaarstoespraak op 11 januari 2018 al. Waarschuwend verwees hij naar Wat op het spel staat, een pamflet van de Duitse historicus en filosoof Philipp Blom uit 2017. Blom, succesvol auteur van boeken over de de Verlichting en de cultuurgeschiedenis van de eerste decennia van de 20e eeuw, formuleerde daarin twee grote uitdagingen: de klimaatcrisis met haar verstrekkende gevolgen en de digitalisering van de arbeid, die kan leiden tot massawerkloosheid en een algeheel verlies van zin- en betekenisgeving.[13] Weliswaar kan met recht worden vastgesteld dat we de door Blom gesignaleerde problemen met onze technologie kunnen oplossen en dat we op mondiaal niveau alleen problemen hebben met de uitvoering en onenigheid over wie wat moet betalen,[14] maar Blom en, in zijn kielzog, Van de Donk hebben redenen om niet heel optimistisch te zijn over de weg waarlangs die oplossingen bereikt kunnen worden. Want staande op het kruispunt constateren we dat ons commerciële denken onvoldoende duurzaam is en ongelijkheid vergroot, terwijl ons probleemgestuurd denken innovatie beperkt.
Meer dan ooit hebben we behoefte aan de eigenschap die ons mensen uniek maakt: de gave van de verbeelding.[15] De mens kan zich andere werkelijkheden voorstellen, zich een beeld vormen van het verleden, zich verplaatsen in een ander en dromen van de toekomst. Die verbeeldingskracht, onze creativiteit, stelt ons in staat om te experimenteren, om al improviserend te komen tot gedragsverandering, nieuwe tradities en een nieuw normaal, om onze wereld te vernieuwen. Expressie, creativiteit, kunst en cultuur helpen ons te ontdekken hoe we bij alle onvermijdelijke veranderingen kunnen standhouden, meebuigen of positie kunnen kiezen. Dus noemt natuurkundige Robbert Dijkgraaf kunst ‘het beste middel tegen blikvernauwing’[16] en wijst rijksbouwmeester Floris Alkemade in zijn verkenning van de complexe vraagstukken waar de Nederlandse samenleving voor staat naar wetenschap én kunst voor richtinggevende inzichten: ‘Meer dan we denken zijn we afhankelijk van de gidsfunctie van onze wetenschappers, ontwerpers, schrijvers, musici en creatieve denkers. In onze samenleving – die overloopt van welvaart en die veel geld besteedt aan de meest onzinnige zaken – verdienen ze vaak geen droog brood, worden ze geridiculiseerd en [wordt] hun positie gemarginaliseerd. Toch zullen ze vanuit hun aard in de komende transitietijd een sleutelrol gaan vervullen.’[17]

‘The society, stupid!’

De culturele sector praat graag over de intrinsieke waarde van kunst en cultuur en over autonomie als voorwaarde van kunstenaarschap. Maar het is zeer de vraag of kunstenaars werkelijk autonoom zijn en of ze wel autonoom moeten willen zijn. Hun kunst komt immers altijd tot stand in een context, ze ontleent haar betekenis aan die context.[18] En ja, kunst en cultuur hebben een intrinsieke waarde: ze ontroeren, troosten, maken boos. Maar een discours dat zich beperkt tot die intrinsieke waarde en die geëiste autonomie is in essentie individualistisch en meritocratisch.
Het maakt de culturele sector buitengewoon kwetsbaar in een politieke context waarin het mantra geldt dat Zarah Bracht in haar theatermonoloog Being wrong and how to admit it een op haar carrière terugkijkende politicus in de mond legt: ‘Als iedereen aan zichzelf denkt, wordt er aan iedereen gedacht.’[19] Het is kenmerkend voor een politiek klimaat dat sinds de jaren tachtig wordt gedomineerd door een verhaal over de zegeningen van een kleine overheid, individuele verantwoordelijkheid en de onzichtbare hand van de markt, waarbij succes een persoonlijk verdienste is, achterblijvers hun lot aan zichzelf te wijten hebben en van de burger een mate van zelfredzaamheid wordt gevraagd die het vermogen van velen te boven gaat. Dit verhaal definieert de maatschappij niet als samenleving maar als vennootschap, legitimeert een beleid dat de gemeenschap in hoge mate aan zichzelf overlaat en maakt die gemeenschap uiteindelijk dienstbaar aan private belangen: ‘the tragedy of the commons’. In dit verhaal is alles van waarde kwantificeerbaar, is er veel aandacht voor nut en rendement en veel minder voor nieuwsgierigheid, verbazing en verbeelding, en wordt vooral gevraagd naar ‘hoe’ en veel minder naar ‘wat’ of ‘waarom’.
Onderwijs en cultuur worden dan een individuele verantwoordelijkheid, onderdelen van het particuliere domein. Hun collectieve, maatschappelijke betekenis wordt zo niet ontkend dan toch gebagatelliseerd. Dit voedt een klimaat waarin het allerminst vanzelfsprekend is dat kunstenaars voor hun artistieke prestatie een volwaardige beloning kunnen bedingen, waarin politici suggereren dat artistieke prestaties kunnen worden beloond met een kratje bier en artistieke producties in de eerste plaats worden gezien als het resultaat van individuele passie.
Maar kunst en cultuur gaan over meer dan ontspanning en persoonlijke ontwikkeling. Artistieke producties zijn veel meer dan producties van mensen met passie. Ze hebben impact en leveren rendement. Maar denken vanuit autonomie en passie biedt niet de handvatten om dat rendement, in bijvoorbeeld grondprijzen, horeca of product- en beleidsvernieuwing, zichtbaar te maken en op te eisen. Dat vereist een verhaal over maatschappelijk rendement, waarin de culturele sector zich presenteert als onderdeel van een impactketen, van arbeidsmarkt, werknemers, werkgevers, bedrijfsvoering, onderwijs en vestigingsklimaat naar creatief klimaat, burgerschap, activisme, politiek, cultuurbeleid en kunst als voortrekker. Dat verhaal kan langs ten minste drie lijnen worden verteld: een economische, een creatieve en een mythische.

Het economische verhaal

De creatieve sector is een belangrijke factor in de Nederlandse economie: hij is twee keer zo groot als de agrarische sector, vergelijkbaar met de bouwnijverheid en als geheel minder afhankelijk van subsidies en investeringen door de overheid dan bijvoorbeeld de landbouw en de wegenbouw.[20] Het Britse onderzoeksbureau Nesta concludeerde in 2015 dat de werkgelegenheid in de creatieve industrie – als enige bedrijfstak! – gedurende de kredietcrisis was blijven groeien.[21] In Nederland was de sector aan de vooravond van de coronacrisis goed voor zo’n 320.000 banen, 4,5% van de totale werkgelegenheid.
De creatieve sector heeft bovendien een positief effect op de rest van de economie. Stad en land, een rapport van het Centraal Planbureau, laat zien dat grondprijsverschillen in Nederland in belangrijke mate worden bepaald door de aanwezige culturele infrastructuur. Culturele voorzieningen leggen zelfs meer gewicht in de schaal dan de bereikbaarheid van banen en het winkelaanbod.[22] Coen Teulings, in die tijd nog CPB-directeur, lichtte de conclusies op 1 februari 2011 in het provinciehuis in Den Bosch toe: ‘Het cultuuraanbod blijkt meer impact te hebben op de grondprijzen dan economie. In de stad zit alles bij elkaar. Het draagvlak voor de ene voorziening is meteen ook het draagvlak voor de andere voorziening. Daarom is een hoge concentratie van bewoning belangrijk. En als het woonklimaat aantrekkelijk is, betekent dat weer een aantrekkingskracht voor bedrijven.’ Het Brabants Dagblad vatte het een dag later kernachtig samen: ‘Cultuur voor stad relevanter dan banen’.[23]
Deze constatering sluit aan bij het werk van de Amerikaanse socioloog Richard Florida,[24] dat zijn Nederlandse vertaling kreeg in publicaties van Cor Wijn[25] en Gerard Marlet. De laatste, econoom en historicus en verbonden aan de universiteiten van Utrecht en Groningen, laat in zijn dissertatie De aantrekkelijke stad zien dat kunst en cultuur een prominente rol spelen in de concurrentiepositie van steden. Steden met een groot en gevarieerd aanbod aan kunst en cultuur zijn meestal ook populaire woonsteden, met de grootste aantrekkingskracht op hoogopgeleide mensen uit de hogere-inkomensgroepen. Deze steden doen het daarom economisch ook beter. Want waar wonen steeds minder het werken volgt, volgt werken wel steeds vaker het wonen. Waar productieve werknemers graag willen wonen, groeien bedrijven en vestigen zich (nieuwe) bedrijven. Waar hoogopgeleide, creatieve mensen wonen, neemt de werkgelegenheid over het algemeen toe.[26]
Bij de introductie van de editie 2011 van de Atlas voor Gemeenten, over ‘de waarde van cultuur voor de stad’, durfde Marlet dan ook de stelling aan dat de macro-economische schade van de toen door staatssecretaris Halbe Zijlstra aangekondigde bezuinigingen een veelvoud zou bedragen van het bezuinigde bedrag. Zijn gelijk haalde hij in 2019, toen de Algemene Rekenkamer haar analyse publiceerde van de effecten van het bezuinigingsbeleid in voorgaande jaren.
Niet voor niets waren dan ook juist ondernemers heel kritisch over het cultuur- en onderwijsbeleid van kabinet-Rutte I. Tijdens de jaarvergadering van de Brabants-Zeeuwse Werkgeversvereniging op 27 juni 2011 had voorzitter Peter Swinkels het over ‘het rotte ei’ dat Halbe Zijlstra had gelegd. Een jaar eerder waren 25 grote Tilburgse ondernemers al in het geweer gekomen tegen gemeentelijke bezuinigingen op cultuur. ‘Culturele activiteiten’, zo schreven zij in een open brief, ‘prikkelen de verbeelding en scheppen ongekende vergezichten die mensen kunnen inspireren en uitzicht bieden op de zin van het bestaan. Aandacht (blijven) besteden aan cultuur is dan ook van groot economisch belang.’[27]
Een aantal jaren geleden was met name Peter Wennink, president van ASML, een krachtig pleitbezorger voor investeringen door de overheid in de Brabantse culturele infrastructuur, vanwege de simpele waarheid dat die infrastructuur belangrijk is voor het woon- en werkklimaat.[28] In de recente discussie over de culturele paragraaf in het bestuursakkoord waarmee VVD, CDA, Forum voor Democratie en Lokaal Brabant een nieuwe toon voor het provinciaal beleid proberen te zetten, zei Frans Boekema, emeritus hoogleraar regionale economie in Nijmegen en Tilburg, hetzelfde: ‘Brabant is alleen dan interessant als vestigingsplaats voor (inter)nationale bedrijven als er ook sprake is van een levendige, gevarieerde en volwaardige culturele sector. Als het bestuursakkoord van het nieuwe provinciebestuur wordt uitgevoerd, ben ik bang dat we de slogan “Booming Brabant” voortaan kunnen vergeten.’[29]

Het creatieve verhaal

In een verkenning in Economische Statistische Berichten lieten onderzoekers van TNO zien dat het belang van de culturele en creatieve sector veel verder reikt dan de sector zelf. Ze levert niet alleen eigen producten en diensten, maar ontwikkelt ook creatieve concepten die kunnen worden toegepast bij de productie van andere goederen en diensten. Dit ‘creatief kapitaal’, het directe effect dat de creatieve sector heeft op het creëren van toegevoegde waarde, berekenden zij voor 2017 op 5,2% van het bruto binnenlands product.[30]
Ook uit het eerdergenoemde onderzoek door het Britse Nesta naar de economische ontwikkeling in zeven lidstaten van de Europese Unie (waaronder Nederland) bleek het grote belang van de creatieve sector voor andere domeinen: het herstelvermogen van de economie na de kredietcrisis van 2008 was groter naarmate meer mensen met een creatieve opleiding werkzaam waren buiten de creatieve sector zelf.[31] In de woorden van onze eigen Raad voor Cultuur: ‘De sector heeft aantoonbaar een aanjaagfunctie in tijden van economisch herstel.’[32]
Kunst en cultuur zijn dan ook hofleverancier van creativiteit en creativiteitsontwikkeling. In tijden van voorspoed zorgt creativiteit voor welzijn, ontwikkeling en innovatie, in tijden van crisis voor veerkracht, aanpassingsvermogen en verwerking. Niet voor niets plaatste het World Economic Forum voor 2020 creativiteit in de top-3 van belangrijkste competenties voor een toekomstbestendige samenleving, ‘the fourth industrial revolution’.[33] Uit onderzoek van de Nieuw-Zeelandse econoom Jason Potts blijkt dat de creatieve sector een cruciale rol speelt bij economische innovaties[34] en de Belgische Diane Nijs, hoogleraar aan de Breda University of Applied Sciences, laat zien dat we complexe maatschappelijke vraagstukken alleen het hoofd kunnen bieden als we gebruikmaken van het innovatiepotentieel of de creativiteit van de hele samenleving.[35]
Voorbeelden zijn er legio. Kunst en wetenschap, lange tijd gerekend tot de tegengestelde domeinen van gevoel versus ratio, vinden elkaar steeds vaker en steeds makkelijker en op hun raakvlak ontstaat vernieuwing. Kunstenaars, creatieve professionals spelen een cruciale rol bij innovaties in de landbouw, in de mode, bij de energietransitie en bij de bevordering van de gezondheid van kwetsbare ouderen.[36] Louise Fresco, bestuursvoorzitter van Wageningen University, laat er in een column in NRC Handelsblad, geen misverstand over bestaan: ‘maatschappelijke welvaart [komt] uiteindelijk altijd [voort] uit radicaal nieuwe ideeën, van hygiëne of de AOW tot quantumcomputers. Die ideeën komen via een zichzelf versterkend maar onstuurbaar en ongrijpbaar proces uit kunst, design en wetenschap. Daarbij is blootstelling aan kunst essentieel voor individuele creativiteit. Kunst biedt afleiding in de diepste betekenis van het woord: als iets wat de geest afleidt om lateraal, dus anders, te denken, om uit je ooghoeken te kijken. Je in slow motion laten afleiden, nieuwe paden bewandelen, het leidt tot kruisbestuiving.’[37]
Maar het gaat niet alleen om de creativiteit van kunstenaars. Creativiteit is van en voor iedereen. ‘Het allerbelangrijkste’, aldus de historicus Ewoud Kieft, ‘wat [verhalen] deden – en doen – is ruimte creëren in ons hoofd. Ze wakkeren de verbeelding aan. Ze vergroten ons voorstellingsvermogen. Ze bereiden ons voor op dilemma’s die soms pas decennia later cruciaal blijken te zijn. Ze dagen uit om verder te kijken dan wat op dit moment vertrouwd is. Ze bereiden voor op onvoorziene situaties, zodat we, als die tegen alle verwachtingen in, werkelijkheid blijken te zijn geworden, althans enig idee hebben kunnen vormen van wat we wel wenselijk vinden, en wat niet. En belangrijker nog: ze wapenen ons tegen degenen die ons willen wijsmaken dat er slechts één onvermijdelijke toekomst mogelijk is.’[38] De intrinsieke waarde van kunst en cultuur heeft dus grote maatschappelijke betekenis. Ze is de ratio achter onze investeringen in cultuuronderwijs. Kunst en cultuur vormen de kern van onze ‘canon’, de kennis die we overdragen. Cultuuronderwijs geeft zo vorm aan een van de belangrijkste opdrachten van ons onderwijs: socialisatie. Het legt de basis voor onze zoektocht naar gemeenschappelijkheid. Maar cultuuronderwijs, in de vorm van passieve en actieve participatie, is ook een paspoort naar de ontdekking van nieuwe werelden. Kunst en cultuur maken weerbaar en veerkrachtig, dragen bij aan burgerschap.[39]

De mythe

Een samenleving heeft samenhang nodig. Die samenhang wordt bedreigd door wat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen ‘de balkanisering van de publieke ruimte’ noemde, waarin alleen nog met geestverwanten wordt gecommuniceerd en het gezag van traditionele autoriteiten, instituties en kennisspecialisten wordt ondergraven.[40] Kenmerkend voor die ‘balkanisering’ is het zoeken naar het eigene, een zich alom manifesterende aandacht voor identiteit en authenticiteit. Daarmee is als reactie op wat ervaren wordt als ‘maatschappelijke fragmentatie’ niets mis, zolang we ons maar realiseren dat identiteit altijd gelaagd en veranderlijk is. Identiteit is een poging structuur te geven aan de chaos die onze werkelijkheid is. Ze is het product van onze verbeelding. Maar wat we daarbij nodig hebben zijn verbindingen tussen identiteiten, tussen en met groepen in de samenleving, tussen gisteren en vandaag, tussen vandaag en morgen.[41]
Bij het zoeken naar dit soort verbindingen spelen kunstenaars vanouds een rol. De oude Grieken vonden hun gemeenschappelijkheid in de verhalen van Homerus, de Romeinen in hun door Vergilius gecultiveerde Trojaanse afstamming.[42] Het middeleeuwse Europa vond een gemeenschappelijke taal in de verbeelding van Bijbelse verhalen. Rembrandt, Frans Hals en Vermeer portretteerden de 17e-eeuwse Nederlandse burgerlijke samenleving. Simon Vestdijk en Willem Frederik Hermans stelden de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog ter discussie: in Pastorale 1943 en De donkere kamer van Damokles maakte de eenvoudige tweedeling van goed en kwaad, collaboratie en verzet, plaats voor wat historicus Chris van der Heijden later zou aanduiden als een ‘grijs verleden’.[43] Kunstenaars geven uitdrukking aan de waarden en normen van een gemeenschap en verkennen tegelijkertijd de grenzen ervan. Zo vertellen ze de verhalen die van onze maatschappij een samenleving maken. Ze vormen, bevestigen of veranderen onze identiteit. Dat maakt ons weerbaar en veerkrachtig. In de woorden van Hans Mommaas, directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving: kunst en cultuur zijn de voedingsbodem voor nieuwsgierigheid en verbeelding, en verbeelding geeft betekenis aan de werkelijkheid en werkt zo verbindend.[44]
Het is ook waar Bas Heijne om vraagt in zijn nieuwste boek, Mens/Onmens: zorg voor een mythe die verbindt. ‘Wanneer er in grote groepen moet worden samengewerkt, heb je een gemeenschappelijk verhaal nodig, een verbindende mythe. Wanneer mensen die elkaar niet kennen een gemeenschappelijk doel hebben, in hetzelfde geloven, zijn ze in staat samen iets tot stand te brengen, een gemeenschap te vormen, gemeenschappelijke waarden te delen. Op de lange duur ontstaat er dan cultuur, gedeelde eigenheid. De relatie tussen mensen die elkaar niet kennen moet dus verbeeld worden. Het is een constructie.’[45] Maar, zo constateerde Heijne al eerder: ‘In het westen zijn er geen dragende verhalen die groot genoeg zijn om ons perspectief van de wijde wereld te bevatten.’[46]
Philipp Blom sluit zich hierbij aan. Hij benadrukt ‘gedeelde ervaringen en verhalen’ als fundament voor een samenleving, maar constateert dat in onze westerse samenleving de kloof tussen verhaal en werkelijkheid zienderogen groter wordt: ‘Het podium van het maatschappelijk debat heeft behoefte aan nieuwe figuren en verhalen om een nieuwe werkelijkheid te beschrijven en houdingen te sterken die aansluiten bij die werkelijkheid.’ Om vervolgens de kunsten de opdracht te geven woorden en beelden te vinden voor het beschrijven van de nieuwe realiteit en wegen naar oplossingen, veranderingen, verbeteringen voor te stellen: ‘Het nieuwe wordt pas denkbaar als het gestalte krijgt, als het zichtbaar en hoorbaar wordt, als het emotioneel raakt. Dat is de essentie van het werk van kunstenaars en denkers, van podia van een dramatisch innerlijk leven dat via diverse media communiceert, verbinding maakt met het publiek ervan en pas op die manier verandering überhaupt mogelijk maakt.’[47] Het is een opdracht die Bas Heijne in 2004 al formuleerde: ‘De kunst moet niets natuurlijk, maar dit is wat kunst kan – reële betekenis geven in een wereld die betekenisloos dreigt te worden.’[48]

Brede welvaart

De intrinsieke waarde van kunst en cultuur laat zich dus moeiteloos vertalen in een verhaal over economie, creativiteit en integratie. Op die economische en maatschappelijke betekenis mag en moet de culturele sector dan ook aangesproken worden. Het maakt de culturele sector relevant voor wat economen ‘brede welvaart’ noemen, waarbij welvaart niet alleen wordt gedefinieerd in materiële termen maar ook betrekking heeft op zaken als gezondheid, samenleven, opleiding, de kwaliteit van de leefomgeving en ‘geluk’.[49]
Die brede welvaart hoort hoog op de Brabantse agenda. Onze provincie profileert zich met recht als een regio van kennis en innovatie met creativiteit als motor. Want een creatief Brabant is een sterk Brabant. Niet voor niets is Brabant na de Randstad de belangrijkste economische regio van ons land, levert Brainport onze nationale economie meer toegevoegde waarde dan Schiphol of de Rotterdamse haven en behoort Brabant tot de top van innovatieve regio’s in Europa. Niet voor niets wordt de adviescommissie van het op Prinsjesdag 2020 aangekondigde Nationaal Groeifonds gedomineerd door vertegenwoordigers van het industrieel-technologisch cluster uit Oost- en Zuid-Nederland, en kun je de samenstelling van die commissie lezen als ‘de revanche van Brainport op de Randstad’.[50]Niet voor niets ondertekenden partners uit bedrijfsleven, zorg, onderwijs en overheid in Brabant in 2018 de ‘Wet op Behoud van Creativiteit’. Dit manifest onderstreept het belang van creativiteit, roept op tot onderzoeken, experimenteren en reflecteren, eist ruimte op voor de spelende mens en vraagt daarbij aandacht voor de verscheidenheid van talenten en de noodzaak van diversiteit, voor de persoonlijke creatieve groei van leerlingen en docenten op alle schoolniveaus en voor de creatieve intelligentie van mensen in iedere arbeidssituatie.[51]
Daarom vinden we het belangrijk dat Brabant zich cultureel ontwikkelt. Daarom investeren we in de culturele en creatieve ontwikkeling van iedere Brabander via cultuureducatie en cultuurparticipatie. Daarom stimuleren we creatief toptalent door in te zetten op talentontwikkeling. Daarom versterken we ons profiel en onze positie in het landelijk discours via uitwisseling in internationale context. Daarom intensiveren we de samenwerking met andere domeinen om vanuit kunst en cultuur een bijdrage te leveren aan maatschappelijke innovatie.

Groei en achterstand

Het beleid van de afgelopen jaren heeft geleid tot een cultuuraanbod dat in én buiten Brabant meer werd gezien en gewaardeerd. Het heeft Brabant zichtbaarder gemaakt op de culturele kaart van Nederland. Het heeft zich, met dank aan de regisserende rol van de provincie, met dank ook aan de samenwerking tussen de provincie en de vijf grote steden, inmiddels ook vertaald in een veel grotere bijdrage van het Rijk aan de Brabantse culturele infrastructuur. Toch moet worden vastgesteld dat de successen van het Brabantse cultuurbeleid zijn behaald met inzet van relatief bescheiden middelen. Met name op gemeentelijk niveau schiet het cultuurbeleid in Brabant tekort. Drie van de tien grootste Nederlandse gemeenten liggen in Brabant, maar geen van drieën behoren ze tot de top-10 van gemeenten die investeren in cultuur. In het CBS-overzicht van uitgaven voor cultuur per hoofd van de bevolking bevinden veel, vooral kleinere Brabantse gemeenten zich in het zicht van de bezemwagen.[52] Dat lokale tekortschieten is een belangrijke oorzaak van, nog altijd, de kwetsbaarheid van Brabantse cultuursysteem, die ook zichtbaar werd in de belangrijkste conclusies van het nieuwste, in juni 2020 gepresenteerde Waarde van Cultuur-onderzoek. Brabanders zijn actieve cultuurconsumenten, maar ze zijn aangewezen op een relatief bescheiden culturele infrastructuur: als we het aantal voorzieningen en het aanbod vergelijken met de andere 11 provincies, staat Brabant gemiddeld op plaats 7. Brabanders zoeken hun heil daarom relatief vaak buiten de provincie.[53]
Dit alles zegt veel over het Brabantse woon- en werkklimaat, over wat een vorige gedeputeerde het ‘blijf- en vestigingsklimaat’ van de provincie noemde. Het is niet zo moeilijk een verband te zien met de permanente braindrain waaraan onze provincie onderhevig is: de trek van hoger opgeleiden naar de Randstad. Om een relatie te vermoeden met de verplaatsing door Philips van zijn hoofdkantoor naar Amsterdam en de beslissing van ASML om zijn wetenschappelijke campus in die stad te vestigen. Of met de moeite die Brabantse instellingen voor hoger onderwijs hebben om Nederlandse studenten van buiten de provincie te interesseren voor hun opleidingen.

Blijvende vernieuwing

De conclusie kan geen andere zijn dan dat we behoefte hebben aan een culturele sector die onzekerheid omarmt, ‘nood heeft aan onzekerheid’, [54] in staat is de wereld en zichzelf te herscheppen.[55] Maar ook dat er een overheid nodig is die creativiteit stimuleert en legitimeert. Om ruimte te kunnen bieden aan het initiatief van makers en culturele instellingen. Om partner te zijn in kennis, netwerk en beleidsontwikkeling. Om nieuwe initiatieven aan te jagen met kennis en middelen. Om samenwerkingsverbanden te zoeken waarin iedereen zijn rol pakt en waar sprake is van gedeeld eigenaarschap.[56] Zodat we met elkaar de puzzel van een sterk, zichzelf voortdurend vernieuwend Brabant leggen. Want Brabant maken we samen. Ook nu. Juist nu.

Essay geschreven ter gelegenheid van mijn vertrek als directeur-bestuurder van Kunstloc Brabant. Met reacties van Bas Heijne en Madeleijn van den Nieuwenhuizen is het in de vorm van een digitale publicatie beschikbaar gesteld.

[1] Cf. Sander Heijne en Hendrik Noten, Fantoomgroei. Waarom we steeds harder werken voor steeds minder, Amsterdam 2020.

[2] NRC Handelsblad 6 juni 2020.

[3] G.B.M. Engbersen, M. Kremer, R.C.P.M. Went, A.W.A. Boot, Het betere werk. De nieuwe maatschappelijke opdracht. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Den Haag, december 2019.

[4] Hans Borstlap e.a., In wat voor land willen wij werken? Naar een nieuw ontwerp voor de regulering van werk. Den Haag, januari 2020.

[5] De Volkskrant 16 maart 2020.

[6] W. Stark, The History of Economics in its Relation to Social Development, Londen 1952.

[7] Joseph E. Stiglitz, The Price of Inequality. How Today’s Divided Society Endangers our Future, New York / Londen 2012; Thomas Piketty, Le capital au XXIe siècle, Parijs 2013; Robert D. Putnam, Our Kids. The American Dream in Crisis, New York 2015; Robert J. Gordon, The Rise and Fall of American Growth. The U.S. Standard of Living since the Civil War, Princeton/Oxford 2016; Thomas Piketty,Capital et idéologie, Parijs 2019; Richard Dobbs e.a., Poorer than their Parents? Flat or Falling Incomes in Advanced Societies, Brussel / San Francisco/Shanghai 2016; Diego Alejo Vázquez Pimentel, Iñigo Macias Aymar en Max Lawson, Reward Work, Not Wealth. To end the inequality crisis, we must build an economy for ordinary working people, not the rich and powerful, Oxford 2018; A Broken Social Elevator? How to Promote Social Mobility, Parijs 2018. Specifiek voor Nederland: Marloes de Graaf-Zijl e.a., De onderkant van de arbeidsmarkt in 2025, SCP/CPB, Den Haag 2015; Monique Kremer e.a. (red.), Hoe ongelijk is Nederland? Een verkenning van de ontwikkeling en gevolgen van economische ongelijkheid, WRR, Amsterdam 2014; Martijn Badir, ‘Besteedbaar inkomen van huishoudens staat al bijna veertig jaar vrijwel stil’, https://economie.rabobank.com/publicaties/2018/februari/besteedbaar-inkomen-huishoudens-nederland-staat-vrijwel-stil/.

[8] Algemene Rekenkamer, Staat van de Rijksverantwoording 2018. Den Haag, 15 mei 2019.

[9] economie.rabobank.com/publicaties/2019/juli/modern-monetary-theory/.

[10] www.ftm.nl/artikelen/waarom-het-huishoudboekje-van-de-overheid-niet-op-orde-hoeft-te-zijn.

[11] NRC Handelsblad 15 juli 2020.

[12] Stephanie Kelton, The Deficit Myth: Modern Monetary Theory and the Birth of the People’s Economy, New York 2020.

[13] Philipp Blom, Wat op het spel staat, Amsterdam 2017.

[14] Bijvoorbeeld Parag Khama in de Volkskrant 27 januari 2018. Cf. Charles C. Mann, The Wizard and the Prophet. Two Remarkable Scientists and Their Dueling Visions to Shape Tomorrow’s World, New York 2018.

[15] Yuval Noah Hariri, Sapiens. A brief history of mankind, Londen/Toronto 2014; Philipp Blom, Het grote wereldtoneel. Over de kracht van de verbeelding in crisistijd, Amsterdam 2020.

[16] Robbert Dijkgraaf, ‘Uw publiek is mijn publiek’, Paradisolezing 2015, NRC Handelsblad 29 augustus 2015.

[17] Floris Alkemade, De toekomst van Nederland. De kunst van richting te veranderen (Bussum 2020), p. 59.

[18] Cf. Arthur Kok, ‘Filosofie van politiek en cultuur. Reflectie over de relatie tussen kunst en economie’ in: Filosofie-Tijdschrift XXX/4 (2020) pp. 50-55.

[19] Zie www.volkskrant.nl/cultuur-media/ineens-is-de-worstelende-toneelpoliticus-van-zarah-bracht-hoogst-actueel~bfae6444/.

[20] CBS, Satellietrekening cultuur en media 2015. De bijdrage van cultuur en media aan de Nederlandse economie, Den Haag 2019. Cf. https://economie.rabobank.com/publicaties/2020/september/het-economische-belang-van-de-culturele-en-creatieve-sector/. Over subsidieafhankelijkheid onder meer: Bo Broers e.a., Waarde van Cultuur. De staat van de culturele sector in Noord-Brabant 2020, Tilburg 2020, p. 91; Cultuur in beeld 2016, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag 2016, pp. 97-101 en 137-171. Over de landbouw: https://www.ftm.nl/artikelen/boer-en-veehouder-ontzien?share=%2BJKZqjosVeiq3m2V3MzHaNDPSacasFNh4JJw70lvyUhj2Rl03B1TB%2FozdH2qng%3D%3D.

[21] Max Nathan e.a., Creative Economy Employment in the EU and the UK. A Comparative analysis, Londen 2015.

[22] Henri de Groot, Gerard Marlet, Coen Teulings, Wouter Vermeulen, Stad en land, Den Haag 2010. In 2015 verscheen een Engelse vertaling: Cities and the Urban Land Premium, Cheltenham 2015.

[23] Brabants Dagblad 2 februari 2011.

[24] Richard Florida, The Rise of the Creative Class, New York 2002; idem, The Flight of the Creative Class. The New Global Competition for Talent, New York 2005. Cf. idem, The New Urban Crisis. How our Cities are increasing Inequality, deepening Segregation, and failing the Middle Class – and what we can do about it, New York 2017, waarin Florida de creatieve sector aanspreekt op zijn verantwoordelijk bij het bestrijden van de ongelijkheid die het resultaat is van de door hem voorspelde vernieuwing van de stedelijke economie.

[25] Cor Wijn, De culturele stad, Amsterdam 2014.

[26] Gerard Marlet, De aantrekkelijke stad, Amsterdam 2010.

[27] Cf. jaspermikkers.nl/2010/03/open-brief-ondernemingen-aan-tilburgse-gemeenteraad/.

[28] Het Financieele Dagblad 8 oktober 2016.

[29] Brabants Dagblad 16 mei 2020.

[30] Marcel de Heide, Arjen Goetheer en Evgueni Poliakov, ‘Creatieve industrie belangrijker dan gangbare cijfers suggereren’, ESB104(4775), 4 juli 2019, pp. 317-319.

[31] Max Nathan e.a., Creative Economy Employment in the EU and the UK. A Comparative analysis, Londen 2015.

[32] Raad voor Cultuur, Brief aan de minister van OCW – scenario’s voor een weerbare en wendbare culturele en creatieve sector, Den Haag 18 mei 2020.

[33] www.weforum.org/agenda/2016/01/the-10-skills-you-need-to-thrive-in-the-fourth-industrial-revolution/.

[34] Jason Potts, Creative industries and Economic Evolution, Cheltenham/Northampton 2011.

[35] Diane Nijs, Imagineering the Butterfly Effect. Transformation by Inspiration, Den Haag 2014.

[36] Cf. Peter de Jaeger, Kunst & wetenschap. Over zingende wormen en andere moderne projecten, Amterdam 2020; https://www.kunstlocbrabant.nl/kennis-advies/kunst-en-samenleving.

[37] Louise O. Fresco, ‘Kunst doet nooit wat de samenleving eist’, NRC Handelsblad 15 juni 2020.

[38] NRC Handelsblad 23 mei 2020.

[39] Cf. Gert Biesta, Door kunst onderwezen willen worden, Arnhem 2017; Martha Nussbaum, Not for profit. Why democracy needs the humanities, Princeton 2013; Onderwijsraad, Een smalle kijk op onderwijskwaliteit, Den Haag 2013.

[40] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Cultuur en identiteit. De veranderende plek van Nederland in de wereld, Amsterdam 2011.

[41] Nathalie Heinich, Wat onze identiteit niet is, Amsterdam 2019.

[42] Simon Price en Peter Thonemann, The birth of classical Europe. A history from Troy to Augustine, Londen 2010, pp. 330-334.

[43] Simon Vestdijk, Pastorale 1943, Rotterdam/’s-Gravenhage 1948; Willem Frederik Hermans, De donkere kamer van Damokles, Amsterdam 1958; Chris van der Heijden, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam 2001.

[44] Hans Mommaas, De culturele dimensie in de stad van de toekomst, Boekmanlezing 30 juni 2016.

[45] Bas Heijne, Mens/Onmens, Amsterdam 2020, p. 87, vgl. pp. 101-104.

[46] Bas Heijne, Leeswoede. De wereld van nu in honderd boeken, Wormer 2004, p. 62.

[47] Philipp Blom, Het grote wereldtoneel, p. 118, 123, 131.

[48] Heijne, Leeswoede, p. 70.

[49] CBS, Monitor Brede Welvaart 2018, Den Haag 2018; John Dagevos e.a., Brabant in balans. Voortdurend zoeken naar evenwicht, Het PON, Tilburg 2020.

[50] Menno Tamminga in NRC Handelsblad 15 september 2020.

[51] www.wetopbehoudvancreativiteit.nl/wet/.

[52] Henk Vinken, Cultuur in Brabant. Een benchmark (Tilburg 2015); www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2018/46/detaillering-cultuurlasten-gemeenten-en-provincies.

[53] Bo Broers e.a., Waarde van Cultuur. De staat van de culturele sector in Noord-Brabant 2020, Tilburg 2020; Bo Broers en Bianca Koomen, Culturele smaak van Brabanders 2020. Een segmentatie van verschillende cultuurtypen in Noord-Brabant, Tilburg 2020.

[54] Marlijn Twaalfhoven in NRC Handelsblad 6 april 2020.

[55] Ramsey Nasr, ‘Kunst biedt houvast door te wankelen’, NRC Handelsblad 2 april 2020.

[56] Cf. Taskforce cultuurvisie BrabantStad, BrabantStad maakt het – een innovatieve culturele regio als geen ander, oktober 2018.

Artikel delen? Graag!

Het geheim van Brabant
Impulsgelden/2